Rubriek :
Historische figuren
Francisco Franco
Franco y Bahamonde,
Francisco (El Ferrol 3 dec. 1892 - Madrid 20 nov. 1975), Spaans
generaal, maakte na een militaire opleiding snel carri�re in
Spaans Marokko in de strijd tegen de Rif-Kabylen. Hij vocht o.a.
in het vreemdelingenlegioen en werd, 33 jaar oud, de jongste
Spaanse generaal. Van 1928 tot 1931 was hij hoofd van de
militaire academie in Zaragoza. Franco sloot zich in 1936 aan
bij het complot tegen de Republikeinse regering, die leidde tot
de militaire opstand op 17 juli en de Spaanse Burgeroorlog. Zijn
legermacht (uit Marokko) nam een sleutelpositie in en politiek
was hij - rechts en autoritair maar zonder eigen 'gezicht' -
voor iedereen aanvaardbaar. Spoedig werd hij staatshoofd en
leider (caudillo) van het opstandige, 'nationalistische' Spanje,
waar de fascistische ideologie van de Falange domineerde. Franco
won de verbitterde burgeroorlog dankzij methodische militaire
operaties, omvangrijke steun van Hitler en Mussolini en een zeer
harde repressie. Na de eindoverwinning (1 april 1939) bleef de
vervolging onverminderd doorgaan, vooral ten aanzien van de
arbeidersbewegingen en nationale minderheden. Er volgde geen
verzoening.
In de Tweede Wereldoorlog was Spanje non-belligerent, later
neutraal, maar steunde Duitsland en Itali�. Tanger werd
voorbijgaand bezet, een Spaanse blauwe divisie vocht in Rusland.
Na 1945 werd Franco-Spanje ge�soleerd en geweerd - tot 1955 -
uit de Verenigde Naties. Franco trachtte van zijn fascistisch
imago af te komen en steunde meer op rooms-katholieke en
traditioneel-rechtse krachten, zonder het regime te veranderen
of te verzachten. In 1947 werd de monarchie nominaal hersteld,
de Caudillo bleef, slechts verantwoordelijk 'voor God en de
geschiedenis'.
De Koude Oorlog werkte in Franco's voordeel. Vanaf 1953 verkreeg
Spanje militaire en economische steun uit de Verenigde Staten.
De weerstand in West-Europa tegen het regime hield het land
buiten de NATO en de EEG. Na 1960 volgde een economische opbloei
door buitenlands kapitaal, toerisme en de geldstroom van Spaanse
gastarbeiders. Dit doorbrak het keurslijf van falangistische
economische voorschriften en bracht sociaal en cultureel leven.
Een politieke liberalisatie bleef steken. De Opus Dei verwierf
grote macht, jonge technocraten kwamen in de regering met een
programma van modernisatie. Franco bleef echter de enige bron
van alle politieke macht en hij steunde op het leger en zijn
wapenbroeders uit de burgeroorlog. Wel werd in 1969 Juan Carlos,
kleinzoon van Alfons XIII, tot zijn opvolger benoemd. Nieuw
verzet ontstond onder de arbeiders, de studenten, de
geestelijkheid en de Basken (ETA); Franco bleef elke
oppositionele beweging als 'vijanden van Spanje' zien en
behandelen, maar kon de ontwikkelingen in de Spaanse samenleving
niet tegenhouden. Bij zijn dood was hij, met zijn omgeving (de
'bunker'), al een anachronisme.