Rubriek : De
mens - algemeen
Het Frankische Rijk
Het volk van de
Franken, dat gedurende de volksverhuizingen aan de Beneden-Rijn,
in Nederland, Belgi� en Noord-Frankrijk was gaan wonen, bestond
uit verschillende stammen. Het belangrijkste koningsgeslacht,
dat van de Merovingen, had de stad Doornik als zetel. E�n van
hun koningen, Clovis ( 481-511), wist op
doortastende, maar ook op nietsontziende wijze een groot
Frankisch rijk op te bouwen. Om politieke redenen ging hij over
tot het christendom. Op die manier immers hief hij het verschil
op dat er bestond tussen de heidense Franken en de christelijke
Gallo-Romeinen, en dat bevorderde de eenheid in zijn rijk.
Overigens was dit rijk nog niet zo hecht, want na de dood van
Clovis werd het onder zijn zoons verdeeld. Er brak toen een
langdurige strijd uit tussen al die koningen en hun nakomelingen
en de geschiedenis van het Frankische Rijk is een tijd lang
weinig verheffend. Tenslotte verloren de koningen steeds meer
macht en werden ze lanterfantende vorsten. De eigenlijke macht
werd uitgeoefend door de hofmeiers, hoge koninklijke ambtenaren,
die we kunnen vergelijken met de tegenwoordige eerste ministers.
De hofmeiers bouwden hun macht stelselmachtig uit en tenslotte
werd Pippijn de Middelste of Pippijn van Herstal in 687 de ware
machthebber van het hele rijk. Hij breidde de macht van de
Franken uit, zowel over de Friezen als over de Saksen, de
Bajuwaren en de Alemannen. De hoge adel erkende hem als de
eigenlijke leider.
Met de dood van Pippijn in 714 dreigde het rijk weer uiteen te
vallen. Zijn (bastaard-) zoon Karel echter, die later de bijnaam
Martel (Strijdhamer) ontving, slaagde erin binnen enkele jaren
de heerschappij over het hele Frankische Rijk te verwerven. Het
meest echter heeft Karel Martel naam gemaakt als
overwinnaar van de Arabieren, die vanuit Spanje over de
Pyrenee�n Frankrijk waren binnengedrongen. In de Slag bij
Poitiers in 732 gedroeg Karel Martel zich zo dapper, dat hij
toen zijn bijnaam verkreeg.
Na
zijn dood in 741 werd het Frankische Rijk onder zijn drie zonen
verdeeld. Dat gaf al vrijwel direct aanleiding tot onderlinge
ruzies. De bastaardzoon Grifo trok zich al spoedig terug. De
twee overblijvende broers, Pippijn en Karloman, versloegen samen
de Bajuwaren en de Alemannen, maar daarna had Karloman er genoeg
van. Hij vertrok in 747 naar Rome en ging enige tijd later als
monnik in het klooster Monte Cassino. Pippijn, die een zeer
korte en gedrongen gestalte had en daarom 'de Korte' werd
genoemd, vond toen langzamerhand de tijd gekomen om zelf de
koninklijke waardigheid te gaan bekleden.
In naam was Pippijn de Korte alleen hofmeier en Childerik III
was officieel koning. Omdat de koning, hoewel volstrekt
machteloos, toch nog een zeker aanzien genoot, besloot Pippijn
de paus te laten beslissen over de vraag wie koning zou zijn.
Het antwoord van de paus liet niet lang op zich wachten. Deze
vond het beter en nuttiger dat diegene bij wie de werkelijke
macht berustte, ook inderdaad koning was. Dat was Pippijn
voldoende. Hij zond de laatste Merovingsiche koning naar een
klooster en nam zelf plaats op de troon. Daarmee begon het
vorstenhuis van de Karolingers in het Frankische Rijk. Op zijn
sterfbed bepaalde Pippijn de Korte dat zijn beide
zonen Karel en Karloman hem zouden opvolgen. Maar reeds in 771
stierf Karloman en toen was Karel alleenheerser. Hij zou als
Karel de Grote (768-814) de geschiedenis ingaan.
Het doel dat hem voor ogen stond was een groot rijk, waarin het
christendom de heersende godsdienst zou zijn. Dertig jaar streed
hij tegen de Saksen, voordat hij hen onderworpen had. E�n van de
felste Saksische aanvoerders was Widukind of Wittekind, die een
meester was in de tactiek van de guerilla. Aan het eind van de
dertigjarige strijd gingen de Franken zeer wreed te werk. Dorpen
en gehuchten van de Saksen werden in brand gestoken en de mensen
werden zonder omhaal bij duizenden vermoord. Daarna werden
wetten uitgevaardigd tegen de heidense gebruiken, en er stond op
overtreding slechts ��n straf : de dood. In 785 onderwierp
Wittekind zich aan Karel en liet zich dopen. Ook tegen andere
volken heeft Karel de Grote vele veldtochten ondernomen : tegen
de Slavische volken ten oosten van de Elbe, tegen de Avaren aan
de Donau, de Moren in Spanje, tegen de Denen en tenslotte tegen
de Noormannen.
Karel de Grote organiseerde zijn rijk door het te verdelen in
gouwen, met aan het hoofd graven als koninklijke ambtenaren. Pas
veroverde gebieden, zoals de Spaanse en de Deense mark (wat
eigenlijk 'grens' betekent), hadden een militair bestuur van
markgraven. Zendgraven reisden voortdurend rond om de graven te
controleren. Ook Karel de Grote zelf, die inmiddels in 800 tot
keizer was gekroond, was altijd onderweg om het bestuur waar te
nemen. Her en der door het rijk verspreid, had hij paltsen, een
soort paleizen, waar hij de belasting in de vorm van
levensmiddelen kwam verteren. Geld was er in de maatschappij van
die tijd maar heel weinig.
(foto : de kroning tot keizer van Karel de Grote door paus Leo
III)