Rubriek :
Historische figuren
Frans Jozef I van
Oostenrijk
voluit: Frans Jozef
Karel (Sch�nbrunn 18 aug. 1830 - Wenen 21 nov. 1916), keizer van
Oostenrijk van 1848 tot 1916, koning van Hongarije van 1867 tot
1916, uit het Huis Habsburg, was de zoon van aartshertog Frans
Karel en Sofia van Beieren. Op aandrang van reactionaire
hofkringen, waarbij ook zijn eerzuchtige moeder nauw betrokken
was, werd de zwakke keizer Ferdinand tot aftreden bewogen en op
2 dec. 1848 opgevolgd door de pas 18-jarige Frans Jozef. Frans
Jozef begon zijn bewind onder de hoede van het
ministerie-Schwarzenberg, dat bezig was de maartrevolutie te
liquideren. Het parlement werd naar huis gestuurd (maart 1849),
de revolutie in Hongarije werd met Russische hulp bedwongen (aug.
1849) en de machtspositie van Oostenrijk in Itali� en Duitsland
werd volledig hersteld. Op oudejaarsavond 1851 trok Frans Jozef
de nooit in werking getreden Grondwet van 1849 in en werd ook
formeel een absoluut vorst.
De jonge keizer, die in 1854 met Elisabeth van Beieren in het
huwelijk was getreden, had vooral belangstelling voor
buitenlandse en militaire aangelegenheden, maar toonde daarbij
zelden een gelukkige hand. De nederlaag in de oorlog van 1859,
die Oostenrijk met het verlies van Lombardije en van zijn
invloed in Itali� moest betalen, noodzaakte hem om een
constitutioneel regime in te voeren. Zijn hervormingen konden
echter de tegenstrijdige verlangens van de volken in zijn rijk
niet bevredigen. Met name de Hongaren bleven ook na 1861 een
heftige oppositie voeren. Wel werd in 1861 de constitutionele
positie van de keizer vastgelegd. Ook op het gebied van de
buitenlandse politiek en in de legerzaken had hij voortaan alles
te zeggen; wat het overige betrof moest hij regeren in
overeenstemming met de Rijksraad, het Oostenrijkse parlement. In
1866 verloor de Donaumonarchie in de onfortuinlijke oorlog tegen
Pruisen en Itali� de leidende positie in Duitsland, terwijl
Veneti� aan Itali� moest worden afgestaan. De Saksische
staatsman von Beust, 's keizers minister van Buitenlandse Zaken,
achtte het noodzakelijk om tenminste aan de nationale eisen van
de Hongaren tegemoet te komen en sloot met hen in 1867 de
Ausgleich, waardoor de Donaumonarchie in een dualistische staat
werd omgevormd. Met het oog op de nationale gezindheid van zijn
Duits sprekende onderdanen en de houding der Hongaren, die in
Duitsland hun grote beschermer zagen, had de keizer geen andere
keus dan een bondgenootschap met Berlijn, dat door minister van
Buitenlandse Zaken Andr�ssy en Bismarck in 1879 werd beklonken.
Frans Jozef, zijn leven lang een strenge, eenvoudige en
plichtsgetrouwe heerser, die zich geheel aan zijn zware taak
wijdde, beschouwde het echter als een erezaak om op de verloren
post te volharden. Persoonlijke tegenslagen, de tragische dood
van zijn broer Maximiliaan (1867), zijn zoon Rudolf (1889), zijn
vrouw Elisabeth (1898) en zijn neef-troonopvolger Frans
Ferdinand (1914) versterkten de trotse Habsburger alleen maar in
zijn fatalistische levenshouding. In zijn latere levensjaren is
Frans Jozef een bijna onpersoonlijk symbool geworden van de
wegkwijnende monarchie, die zich zelf had overleefd.