Rubriek :
Historische figuren
Frederik II de Grote
(Berlijn 24 jan.
1712 - Sanssouci, bij Potsdam, 17 aug. 1786), koning van 1740
tot 1786, uit het Huis Hohenzollern, was een zoon van koning
Frederik Willem I en Sophia Dorothea van Hannover. Hij werd
opgevoed door een Franse refugi�, Jacques Duhan de Jandun, en
bleek al spoedig zeer begaafd. Hij toonde een grote culturele
belangstelling, m.n. voor literatuur en muziek, en het duurde
niet lang of hij kwam in botsing met zijn vader, die alleen de
militaire deugden waardeerde. Met medeweten van zijn moeder en
zijn zuster Wilhelmina smeedde Frederik met enige vrienden het
plan naar Engeland te vluchten. Dit lekte uit. Frederik werd
gevat, in aug. 1730 op de vesting K�strin gevangen gezet en
daarna als ondergeschikt ambtenaar te K�strin tewerkgesteld. In
1732 werd hem een legercommando toevertrouwd. In 1733 werd hij
gedwongen te huwen met Elisabeth Christine van Brunswijk (een
huwelijk dat slechts kort standhield). Nu mocht hij ook op het
kasteel Rheinsberg bij Ruppin een kleine hofhouding opzetten. In
enkele jaren maakte hij zich daarop door uitgebreide lectuur de
rationalistisch-de�stische idee�n der Verlichting eigen, die
voortaan de kern van zijn levensbeschouwing bleven. Toen begon
ook zijn briefwisseling met Voltaire, die met enkele
onderbrekingen 42 jaar lang, tot Voltaires dood, voortduurde,
ook al trad omstreeks 1752 een zekere verkoeling in hun relatie
op. In deze jaren schreef hij o.a. zijn belangrijkste politieke
werk, Antimachiavel (1739, verschenen 1767), waarin hij het oude
absolutisme bestreed en de leer van het verlichte despotisme
ontwikkelde. In dit werk komt de formule voor dat de vorst 'le
premier domestique' van zijn onderdanen moet zijn. Zodra hij
zelf de regering aanvaardde (1740), werd Frederik echter een
even strenge en veeleisende staatsbestuurder als zijn vader.
Hoofddoel van Frederiks buitenlandse politiek werd de expansie
van Pruisen ten koste van Oostenrijk. Tussen 1740 en 1742 voerde
hij met dat land oorlog om Silezi� (zie Silezische Oorlogen).
Bij de verdragen van Breslau en Berlijn (1742) verwierf hij de
begeerde gebieden. In 1744 verkreeg hij door erfenis
Oost-Friesland voor Pruisen. Toen Oostenrijk door militaire en
diplomatieke successen weer sterk was geworden, voelde Frederik
zich bedreigd en viel Bohemen binnen. Toen Oostenrijk hem het
rustige bezit van Silezi� wilde garanderen, liet hij zijn
bondgenoot (Frankrijk) in de steek en sloot de Vrede van Dresden
(1745). Reeds met Rusland en Zweden verbonden, wist Oostenrijk
in mei 1756 ook een verbond met Frankrijk te sluiten. Frederik
besloot zijn vijanden v��r te zijn en begon de oorlog, die als
Zevenjarige Oorlog bekend is gebleven. In deze oorlog werd
Pruisen bijna vernietigd. Uitkomst bracht het feit dat tsaar
Peter III om persoonlijke redenen in maart 1762 Rusland van
vijand tot bondgenoot maakte. Catharina II herriep wel het
verbond, maar weldra kwam het toch tot een algemene vrede
(1763), waarbij Pruisen Silezi� voorgoed behield. Om zich
tegenover Oostenrijk te beveiligen verbond Frederik zich in 1764
met Catharina II, wie hij echter daarvoor de vrije hand in Polen
moest laten. Toen de Russische machtsexpansie Oostenrijk
ongerust begon te maken, wist Frederik een
Pruisisch-Russisch-Oostenrijkse verstandhouding te
bewerkstelligen, waardoor hij zelf minder afhankelijk van
Rusland werd. De eerste Poolse deling (1772; zie Poolse
Delingen) was het project waarop Frederik de partijen tot elkaar
bracht. De Beierse Successieoorlog bracht weer verwijdering
tussen Pruisen en Oostenrijk. Om de machtsontplooiing van Jozef
II tegen te gaan, wilde Frederik in 1783 een verbond van Duitse
vorsten vormen, doch hij vond pas weerklank toen de politiek van
de keizer ten opzichte van Beieren verontrusting in het Duitse
Rijk wekte (1785).
Binnenslands zette Frederik het werk van zijn vader voort door
de macht van de Pruisische staat te funderen op de bureaucratie
en op een sterk leger met een zeer geprivilegieerd
officierskorps. Tot zijn belangrijkste hervormingen behoren: de
nieuwe wetgeving (Corpus Juris Fridericianum, 1745-1751), het
zuinige en nauwkeurige beheer der financi�n en vooral de grote
herstelwerkzaamheden na de ontzettende verwoestingen van de
Zevenjarige Oorlog, gepaard gaande met het droogleggen van
moerassen en het graven van kanalen voor de binnenscheepvaart.
Van groter algemeen welzijn, van toenemende vitaliteit op
sociaal en economisch gebied bespeurt men echter weinig. Op
economisch gebied liet hij zich leiden door mercantilistische
idee�n (zie mercantilisme). Sinds 1763 werd de instelling van
steeds meer staatsmonopolies op het gebied van de handel
buitengewoon drukkend voor de bevolking. Het belangrijkst was
zijn buitenlandse politiek, waardoor hij Pruisen tot grote
mogendheid maakte en zodoende de grondslag legde waarop later
Bismarck zou voortbouwen. Ondanks de schijn van
vooruitstrevendheid, door formele hervormingen en incidentele
maatregelen, bleef zijn regime in wezen despotisch.
Frederik was een zeer begaafd en erudiet man. Wetenschap en
cultuur bloeiden aan zijn hof; zijn geliefde slot Sanssouci was
een centrum van geestelijk leven, waar tevens beroemde concerten
werden gegeven. De koning zelf was een uitstekend fluitspeler,
alsook componist, en bepaalde de muzikale smaak in zijn rijk.
Carl Philipp Emanuel Bach was zijn hofklavecinist. Hij richtte
in Berlijn het hoforkest en de koninklijke opera op (1742) en
engageerde daarvoor Italiaanse zangers. Zijn compositorisch
oeuvre bestaat uit drie wereldlijke cantates, die verloren zijn
gegaan, tal van opera-aria's, o.a. gedeelten van een opera, Il
re pastore, vier fluitconcerten, 121 fluitsonates en enige
marsen. Ook de beeldende kunsten hadden zijn belangstelling; de
bouw- en binnenhuiskunst van Pruisen, ontstaan tijdens zijn
regering, noemt men wel het Fredericianische Rokoko. In de loop
der jaren was Frederik geheel verfranst; hij verachtte de
Duitsers en bediende zich vrijwel uitsluitend van de Franse
taal. Niettemin was Frederik de Grote, 'der alte Fritz' zoals
hij door zijn volk werd genoemd, een figuur van grote
historische en cultuurhistorische betekenis.