De
gems
Orde
: Artiodactyla - familie : Bovidae - geslacht :
Rupicapra en soort : Verschillende. De gemzen
zijn lid van de grote Bovidae-familie van vee,
antilopen, schapen en geiten.
De gems is goed aangepast aan de steile,
rotsachtige bergen van zijn voornamelijk
Europese leefgebied en daarom een prima klimmer.
Springend op rotsachtige richels, is hij in
staat om verafgelegen plekken te bereiken die
ontoegankelijk zijn voor andere dieren. Hij
lijkt noch op een giet, noch op een antilope,
maar de gems is makkelijk te herkennen aan zijn
gestreepte gezicht en zijn krullende horens.
Dankzij zijn speciaal gevormde poten kan de gems
vijftig kilometer per uur rennen over oneffen
terrein. Zijn hoeven zijn zachter dan die van
dieren die op graslanden leven en zijn
veerkrachtige voetzolen dienen als schokdempers
wanneer hij op harde rotsen springt. Zijn
flexibele poten met grote dauwklauwen (kleine
tenen) helpen de gems te balanceren en greep te
houden wanneer hij de hellingen afdaalt. Het
volwassen mannetje is een solitair dier, terwijl
het vrouwtje in een kudde leeft van tussen de
vijftien en de dertig dieren, die bestaat uit
volwassen vrouwtjes en jongen van verschillende
leeftijden. In de zomer blijft het dier in de
alpenweiden op hoogtes van meer dan 1800 meter,
en gaat voor de winter terug naar de rand van de
boomgrens en lager gelegen hellingen. Wanneer de
lente komt, verruilt de gems zijn donkere, zware
vacht voor een lichtere.
Het grootste deel van het jaar is hij alleen,
maar aan het einde van de zomer voegt de
mannetjesgems zich bij een vrouwtjeskudde om te
paren. De vrouwtjes zijn agressief tegen jongere
mannetjes, jagen ze weg en doodden hen soms. In
de lente verlaten drachtige vrouwtjes de kudde
om in mei of juni hun jong te werpen. Gewoonlijk
brengen ze maar ��n jong ter wereld. Bij de
geboorte weegt een jong ongeveer twee tot drie
kilo, en wordt bijna drie maanden gezoogd. Als
zijn moeder doodgaat, brengen andere vrouwtjes
in de kudde haar nageslacht groot. De jongen
zijn zeer kwetsbaar voor roofdieren zoals vossen
en adelaars, en worden snel bedreven in het
springen. Mannetjes verlaten de kudde na drie
jaar en leiden een nomadenleven tot ze ongeveer
acht jaar oud zijn en hun eigen territorium
opeisen.
In de zomer knabbelt de gems aan gras, kruiden
en bloemen in weiden en tussen rotsen en spleten
vlak bij een steile rotswand waar hij kan
schuilen. Als pietluttige eter eet dit dier
bijna de helft van de plantensoorten die in de
alpenweiden voorkomen, maar laat andere, zoals
adelaarsvarens, staan.
Er zijn nu zo'n 400.000 gemzen in Europa, hoewel
een ondersoort in Zuidoost-Frankrijk in 1996 op
de lijst stond als ernstig bedreigd, met nog
maar zo'n 150 overgebleven dieren. Een
ondersoort in het Tatragebergte dat grenst aan
Polen en Slowakije stond ook op de lijst als
bedreigd, met zo'n 900 overgebleven dieren.
|