Rubriek :
Historische figuren
George Balanchine
Balanchine, George,
eigenlijk: Georgi Balantsjivadze (St.-Petersburg 22 jan. 1904 -
New York 30 april 1983), Amerikaan van Russische (Georgische)
afkomst, een van de invloedrijkste choreografen in de
hedendaagse danskunst, voltooide zijn dansopleiding aan de
Keizerlijke Balletschool te St.-Petersburg. Hij was danser bij
het Maria (nu Kirov) Theater in die stad (1921-1924) en bij de
Ballets Russes van Serge Diaghilev (1924-1929), waar hij zijn
eerste ballet in het Westen maakte, Le chant du rossignol (1925,
muziek van Igor Strawinsky), dat aanleiding was voor zijn
aanstelling als balletmeester en choreograaf. In 1934 had hij
een eigen groep, Les Ballets, waar hij, o.m. met Bertolt Brecht
en Kurt Weill, De zeven hoofdzonden uitbracht.
Balanchine vestigde zich in 1934 in New York, waar hij ging
samenwerken met L. Kirstein, eerst voor de (nog steeds
bestaande) School of American Ballet en daarna met een eigen
dansgroep, achtereenvolgens American Ballet (1935), American
Ballet Caravan (1941-1944), Ballet Society (1946-1948) en sinds
1948 New York City Ballet, waar hij balletmeester en feitelijk
artistiek leider werd. In de tussenliggende periodes was hij
o.m. balletmeester van de Metropolitan Opera (1935-1938) en
artistiek directeur van de Ballets Russes de Monte Carlo
(1944-1946).
Door zijn Petersburgse ervaringen was Balanchine misschien de
enige westerse choreograaf die nog tot op de bodem kon putten
uit het rijke bewegingsarsenaal van het (neo)romantische ballet;
naar eigen zeggen hebben Marius Petipa, Michel Fokine en K.
Golejzovski hem het meest be�nvloed. Hij heeft dan ook vele
balletten gemaakt die het karakter hebben van een 19de-eeuws
divertissement, of, minder in aantal, die verhalend zijn.
Balanchine dankte zijn roem vooral aan zijn min of meer
abstracte muziekballetten met hun gecompliceerd lijnenspel van
samenvloeiende en weer uiteenwaaierende groepen; de hechte
architectonische opbouw van zijn symfonische balletten is vaak
monumentaal door zijn voorkeur voor grote ensembles.
Na Fokine was Balanchine de grootste balletvernieuwer van de
20ste eeuw: ge�nspireerd door o.m. jazz- en showdans had hij de
academische dans verrijkt door er dynamische, flitsende impulsen
aan te geven, waarbij hij het statige evenwicht en de symmetrie
van de klassieke balletthema's doorbrak. In zijn hervormd,
grillig en atletisch academisme zijn met name Apollon musag�te
(1928) en Agon (1957) toonaangevend geweest doordat zij nieuwe,
onvermoede mogelijkheden voor de academische dans openbaarden.
Balanchines werk wordt vaak als neoklassiek bestempeld, waarvoor
men redenen kan vinden in zijn abstraherende en
anti-individualistische aanpak; toch blijft de volbloed
romanticus steeds zichtbaar, doordat in zijn werk de danseres
optreedt als symbool van het eeuwig vrouwelijke, een soms
mysterieuze, maar altijd dominerende verschijning die met haar
charmes de man inpalmt.
Tientallen showballetten en een polka voor circusolifanten
buiten beschouwing gelaten, heeft Balanchine ongeveer 150
balletten op zijn naam staan. Voor ongeveer een vijfde hiervan
gebruikte hij muziek van Igor Strawinsky, met wie hij sinds de
Ballets Russes tot aan de dood van de componist samenwerkte; dit
koppel is wellicht het roemruchtste voorbeeld in de
dansgeschiedenis van samenwerking tussen choreograaf en
muziekmaker. Dat dit mogelijk was, is mede te danken aan de
muziekkennis van Balanchine, zoon van een componist en student
van het conservatorium in zijn geboortestad, die door geen
andere choreograaf werd overtroffen. Met F. Mason schreef hij
Balanchine's New complete stories of the great ballets (1977,
waarin ruim 400 balletten) en 101 Stories of the great ballets
(1975).