Rubriek :
Historische figuren
Georges Clemenceau
Clemenceau,
Georges-Eug�ne-Benjamin (Mouilleron-en-Pareds, Vend�e, 28 sept.
1841 - Parijs 24 nov. 1929), Frans staatsman, studeerde
medicijnen te Parijs, maar geraakte daar vooral ge�nteresseerd
in kunst, filosofie en politiek. Na afsluiting van zijn studie
begaf hij zich naar de Verenigde Staten. Na zijn terugkeer in
Frankrijk ging hij in de politiek. Tijdens het beleg van Parijs
door de Duitsers in de Frans-Duitse Oorlog trok hij de aandacht
door zijn beleid als 'maire' van Montmartre. Als lid van de
Nationale Vergadering behoorde hij tot hen die 1 maart 1871
tegen het sluiten van vrede met Duitsland stemden. Hij bewoog
zich op het gebied van de Parijse gemeentelijke politiek tot
1876, toen hij lid van de Kamer van Afgevaardigden werd. Daar
kreeg hij meteen een leidende positie onder de radicalen. Hij
toonde zich een van de felste voorstanders van een
revanche-oorlog tegen Duitsland en bestreed daarom vooral het
Franse streven naar koloniale expansie van dat ogenblik,
aangezien dit Frankrijks kracht in Europa verzwakte en Engeland
tot vijand kon doen worden. De bijtende ironie waarmee
Clemenceau in deze periode zijn politieke tegenstanders
vervolgde, deed hem toen reeds de bijnaam 'le tigre' verwerven.
Aangezien het voor een belangrijk deel zijn schuld was dat
Boulanger zich een machtspositie had kunnen verschaffen en ook
zijn rol in de Panama-affaire hem gecompromitteerd had, werd hij
in 1893 niet als kamerlid herkozen.
Pas de Dreyfus-affaire bracht hem in het politieke leven terug.
Na eerst geaarzeld te hebben, raakte hij van Dreyfus' onschuld
overtuigd en doorzag hij als geen ander welk een groot gevaar de
'affaire' voor Frankrijk betekende. Berekenend en doortastend
tegelijk bedreef hij in deze jaren de politiek op grootscheepse
wijze. Als politiek journalist maakte hij zijn blad L'Aurore tot
tribune van de Dreyfusards. Daarin verscheen ook op 13 jan. 1898
Zola's artikel J'accuse. Na de overwinning geraakte Clemenceau
op de achtergrond, totdat hij in maart 1906 minister van
Binnenlandse Zaken werd. In okt. 1906 vormde hij zelf een
kabinet. Tegen de grote stakingen en de andere vormen van
arbeidersagitatie in 1906 trad hij streng op (o.a. met militair
geweld). Op grote schaal werden arbeiders ontslagen; ambtenaren
in overheidsdienst werd het stakingsrecht ontzegd. In 1909
maakte Clemenceau zelf een eind aan zijn bewind door een motie
van wantrouwen uit te lokken.
In de nu volgende jaren leverde hij in een nieuw blad, L'Homme
libre, hevige kritiek op alle mogelijke aspecten van het
politieke leven en de maatschappelijke verhoudingen in
Frankrijk. Hij ging daarmee door toen de Eerste Wereldoorlog was
uitgebroken en kwam toen in conflict met de censuur, die zijn
blad verbood. De dag daarop begon zijn L'Homme encha�n� te
verschijnen, dat o.a. bij de frontsoldaten groot succes had.
Toen men in verantwoordelijke kringen algemeen de oorlog een
verloren zaak achtte, deed president Poincar� een beroep op
Clemenceau, die van meet af aan de Duitse nederlaag voor zeker
had gehouden. In nov. 1917 vormde Clemenceau een ministerie,
waarin hij zelf minister van Oorlog werd (in feite hadden de
andere ministers ook slechts zijn bevelen uit te voeren, terwijl
hij weldra bovendien feitelijk buiten het parlement om
regeerde). Hij zette de benoeming van Foch tot opperbevelhebber
van alle geallieerde troepen aan het westelijk front door,
bracht een algehele reorganisatie van de oorlogvoering tot
stand, althans voor zover het Frankrijk betrof, en voerde een
intensieve actie tot verbetering van het moreel bij burgers en
militairen.
Op de vredesconferentie te Versailles stond Clemenceau, ook wel
'le tigre' en 'le p�re de la victoire' genoemd, op definitieve
vernietiging van de Duitse macht (afscheiding van al het gebied
ten westen van de Rijn, staatkundige verbrokkeling van Duitsland
en afstand van Saarland aan Frankrijk). Lloyd George en Woodrow
Wilson verzetten zich hiertegen en ten slotte moest Clemenceau
toegeven. Kritiek op zijn beleid in de laatste oorlogsjaren en
tijdens de vredesonderhandelingen, zowel van links (vanwege zijn
dictatoriaal optreden en zijn militarisme) als van rechts
(vanwege zijn toegevendheid ten opzichte van Engeland en de
Verenigde Staten), alsook verzet tegen zijn antiklerikalisme
hadden tot gevolg, dat hij in 1920 niet tot president van de
republiek werd gekozen. Hij trad toen ook als premier af. Zijn
rol was uitgespeeld. In 1922 bracht hij nog, op eigen
initiatief, een bezoek aan de Verenigde Staten om zijn stem
tegen het isolationisme te verheffen.