Geschubde stekelzwam
Sarcodon imbricatus
Deze paddestoel heeft opmerkelijk grote
schubben, waarmee hij zich onderscheidt van de
vijftien andere Europese vertegenwoordigers van
dit geslacht. De hoed is vijf tot twintig cm
breed en in het midden ingedeukt. Het
lichtbruine oppervlak is bedekt met grote,
afstaande en concentrisch gerangschikte schubben
die donker- tot zwartbruin zijn. De schubben aan
de rand zijn kleiner en lichter van kleur. Op de
onderkant van de hoed zitten vijf tot tien mm
lange, broze, langs de steel aflopende stekels.
In het begin zijn deze stekels wittig of
grijsbruin, bij oude exemplaren hebben ze een
bruine tot paarsbruine kleur. De steel, drie tot
zeven cm lang en ��n tot drie cm dik, is
cilindrisch tot knotsvormig, vol, stevig en hard
met een fluwelig oppervlak. Hij is dof en in het
begin wittig van kleur, later grijsbruin. Het
vlees is vrij dik, hard, eerst broos en
vervolgens taai en droog. Het is grijswit tot
bruinig en heeft een kruidige geur en een
zachte, licht tot zeer bittere smaak. De
bitterheid neemt met de leeftijd toe.
Deze stekelzwammen groeien van augustus tot
november in naaldbossen, zoals dennen, sparren,
vaak in grote groepen en bij wijze van
uitzondering in kleine groepjes. U vindt ze in
het laagland en onderaan heuvelachtige gebieden.
Soms kunnen ze zelfs zeer algemeen voorkomen. Ze
houden van zure grond, maar worden ook wel op
een alkali- en kalkhoudende voedingsbodem
aangetroffen.
Jonge vruchtlichamen, die nog niet bitter zijn,
kan men heel goed als specerij in soepen
verwerken. Vanwege de vaak bittere smaak en
taaiheid zijn oude exemplaren niet geschikt voor
consumptie.
|