De gewone
dolfijn
De
familie Delphinidae telt 36 soorten. Orde :
Cetacea - geslacht : Delphinus en soort :
Delphinus delphis.
Als de intelligente en speelse gewone dolfijn
een reeks buitelingen en platte duiken uitvoert,
schiet hij soms met een snelheid van wel 45 km
per uur uit het water. Hij is het snelste lid
van zijn familie en doorkruist wereldwijd de
warme zee�n. Het is een vrolijk groepsdier en
het lawaaierige gekwetter van een groep gaat
meestal gepaard met adembenemend vertoon van
uitgelaten capriolen, synchrone sprongen en met
de staart op het wateroppervlak slaan.
De gewone dolfijn is een specialist in de open
zee en zwemt vaak in scholen van rond de duizend
dieren, al zijn er op plekken met hoge
concentraties van zijn voedsel ook grotere
scholen waargenomen. Hij geeft de voorkeur waan
water waar de zeebodem uit ravijnen en
verhogingen bestaat, die veroorzaken namelijk
stijgende waterstromingen welke rijk zijn aan
smakelijke zeedieren zoals pijlinktvis en
lantaarnvissen. De dolfijn zwemt ver, waarbij
hij vernuftig de boeggolf van schepen berijdt,
maar migreert waarschijnlijk niet. Soms duikt
een grote school in een gebied op, blijft een
jaar en is het jaar daarop totaal verdwenen. De
scholen zijn vermoedelijk gebaseerd op
familiegroepen en splitsen zich in de lente en
de zomer op basis van leeftijd en geslacht op,
in kleinere groepen. Zwangere en zogende
vrouwtjes vormen vaak hun eigen groepen.
In de paartijd verenigen scholen dolfijnen zich
in opdiep kustwater. Beide seksen bewegen zich
vrij tussen de scholen en paren een aantal keer
voor ze uiteindelijk in dieper water bij hun
eigen familiegroep terugkeren. Na een draagtijd
van negen tot elf maanden wordt er in de zomer
een kalf of jong geboren. Zijn staart komt als
eerste te voorschijn en het jong wordt direct
door de moeder naar het wateroppervlak geholpen
om zijn eerste hap lucht te nemen. Een vrouwtje
krijgt om de twee tot drie jaar een jong. De
volwassen nakomelingen blijven bij hun moeder.
Ze gaan alleen weg om te paren en komen daarna
weer terug.
's Middags en 's avonds valt de school dolfijnen
uiteen in groepjes tot 25 dieren die samen op
jacht gaan en zich richten op scholen van kleine
vissen zoals de Noord-Amerikaanse ansjovis of de
Atlantische sardine. Ze stellen zich veertig
meter onder het oppervlak in een rij op en elke
dolfijn gebruikt een soort van sonarsysteem (echolokatie)
om het water te onderzoeken en zwemt elke paar
minuten naar boven om adem te halen. Door een
reeds klikgeluiden te maken en de weerkaatsing
van de echo's te bepalen, kunnen ze de vissen
lokaliseren. Deze worden samengedreven en naar
het oppervlak gedwongen, waar ze bij elkaar
worden gehouden en de dolfijnen er om beurt van
kunnen eten.
Intelligentie en groepsgewijs samenwerken vormen
de sleutel tot het succes van de gewone dolfijn.
Als een lid van een school gewond raakt, duwen
twee of drie dolfijnen het slachtoffer om
beurten naar het wateroppervlak om te ademen,
totdat deze genoeg is hersteld om weer alleen te
kunnen zwemmen.
|