Glimworm
De
gevleugelde mannetjes van de glimworm worden
tien tot twaalf mm. groot, de ongevleugelde,
zwart- tot roodbruine wijfjes met geelachtige
segmenflanken en vaak een lichte middenstreep,
halen vijftien tot twintig mm.
Op de onderzijde van het achterlijf bevinden
zich twee lichtgevende plaatjes en twee
lichtpuntjes. De mannetjes hebben alleen twee
lichtpuntjes op de onderzijde van het
achterlijf. Ze zijn bruin tot zwartachtig
gekleurd en kunnen vliegen. Er bestaat ook een
ietwat kleinere versie, de kleine glimworm. Het
mannetje heeft op het halsschild, boven de ogen,
twee van elkaar gescheiden glasheldere zones.
Nog kleiner is de kortschildglimworm.
Verspreiding : heel Europa. Ze leven aan
bosranden, in parken, boomgaarden en hooilanden.
De mannetjes vliegen op warme avonden van juni
tot september. Met de hulp van hun lichtorgaan
lokken de wijfjes de mannetjes. Tijdens hun
korte leven als imago voeden ze zich niet.
Jeugdstadia : de larven voeden zich voornamelijk
met slakken. De larven doorlopen vijf
ontwikkelingsstadia, overwinteren dan en
verpoppen zich in het voorjaar.
|