Rubriek : De
mens - algemeen
De godsdienst van de Romeinen
De Romeinen
geloofden dat er overal geestelijke machten om hen heen waren.
Deze machten hadden geen menselijke gedaante en waren ook niet
zichtbaar, maar ze konden wel hun macht uitoefenen. Daarom
dachten de Romeinen dat ze steeds met allerlei godsdienstige
handelingen en spreuken al die geheimzinnige krachten in bedwang
moesten zien te houden. Daarbij moest uiterst zorgvuldig te werk
worden gegaan, want ��n verkeerd woord of ��n fout gebaar maakte
de hele plechtigheid zinloos. Alles moest dan opnieuw worden
begonnen. In de derde eeuw voor Christus ondergingen de Romeinse
godsdienstige opvattingen sterke Griekse invloeden. Van de
Etrusken hadden de Romeinen reeds het idee van goden in
mensengedaante overgenomen, maar toen werden de goden ook nog
aangepast aan de Griekse godenwereld.
Zo was Jupiter gelijk aan Zeus, Juno aan Hera, Aphrodite aan
Venus, Ares aan Mars, Artenmis aan Diana en Hermes aan Mercurius.
Maar Apollo bleef zichzelf, namelijk Apollo.
Ondanks
het opnemen van de Griekse opvattingen in de Romeinse
godsdienst, bleven er toch oeroude opvattingen bestaan. Men
bleef zich houden aan de verering van de beschermgeesten van de
boerderij en van het land, en later ook van de stad Rome en
zelfs van het hele Romeinse Rijk, de Iares. Ook bleef men trouw
aan de penates, de beschermgeesten van de voorraadkamer, die hun
gunstige werking uitbreidden tot de stad en de staat. Ook de
godsdienstige opvattingen uit het oosten drongen tot Rome door,
en er werden heiligdommen opgericht voor vreemde goden, zoals
voor de Egyptische god Isis en de Perziche god Mithras.
Uiteindelijk kwam ook het christendom vanuit het oosten naar
Rome. De Romeinse neiging tot nauwkeurigheid, volledigheid en
zekerheid bracht met zich mee dat er in Rome zelfs een altaar
werd opgericht voor de 'Onbekende God'. Op die manier kon geen
enkele god, die men misschien vergeten was, toornig worden en
wraak nemen ...
De Romeinse godsdienst kende een vrij uitgebreide stand van
priesters. Hun hoofd was de pontifex maximus, wat de 'opperste
bruggenbouwer' betekent. Verder waren er de flamines, die belast
waren met de diensten die aan Jupiter en Mars waren gewijd. En
de haruspices moesten uit de lever van offerdieren en de vorm
van de bliksem bepaalde aanwijzingen geven voor de toekomst.
De Romeinen kenden - vooral in de vroege periode van hun
geschiedenis - strenge zedelijke normen, die gericht waren op
het in stand houden van de Romeinse samenleving. Daartoe
behoorden bijvoorbeeld gehoorzaamheid aan het gezag van de
vader, huwelijkstrouw, dapperheid, trouw aan het gegeven woord
en onbaatzuchtigheid. Al deze deugden tezamen werden aangeduid
met het woord 'virtus', waartoe ook moed, vaderlandsliefde en
opofferingsgezindheid werden gerekend.
Hun godsdienst en rechtsopvattingen lieten de Romeinen verder
weinig ruimte voor wijsgerige bespiegelingen, zoals de Grieken
die kenden. Na de onderwerping van Griekenland wilde de Romeinen
dan ook niet veel van de Griekse levensbeschouwing weten. De
Griekse invloed was echter niet te stuiten. De advocaat,
redenaar, ambtenaar, politicus en wijsgeer Cicero (106-43 voor
Christus) heeft voor zijn Romeinse medeburgers een eigen,
begrijpelijke verzameling woorden en uitdrukkingen geschapen
voor het wijsgerig denken. Hij 'onderzocht alles' en 'bewaarde
het goede'. Hij geloofde in de goddelijke voorzienigheid en de
onsterfelijkheid van de ziel. Hij schreef een boek over de staat
: De Re Publica. Verder wijdde hij beschouwingen aan het 'oud
zijn' en aan de 'vriendschap'. Het was vooral de zedenleer uit
het Griekse denken die de praktisch ingestelde Romeinen
aansprak. Toen Seneca (4-65 na Christus) ook nog belangstelling
toonde voor de verschijnselen van de natuur, kwam dit doordat
hij geloofde dat de kennis van de natuur de mens in
verschillende opzichten kon helpen.
Marcus Aurelius (121-180 na Christus) wordt wel de 'filosoof op
de Romeinse keizerstroon' genoemd. Zijn opvattingen schreef hij
neer in het boek 'Gesprekken met zichzelf'. Marcus Aurelius
heeft geprobeerd de godsdienst en de opvattingen over goed en
kwaad samen te voegen en hij kwam daarbij tot een opvatting van
naastenliefde die menige christen niet zou misstaan.
Belangstelling voor de godsdienst en een zoeken naar verlossing
bestonden overigens al veel eerder in het Romeinse Rijk dan
tijdens de periode van Marcus Aurelius.
(foto : marmeren buste van Cicero)