De
gould's varaan
Orde
: Squamata - familie : Varanidae - geslacht :
Varanus en soort : Gould's varaan. Er bestaan
meer dan 57 verschillende soorten varanen. De
grote netvaraan is met zijn twee meter ��n van
de grootste en de kleinste is de
kortstaartvaraan, die twintig cm lang is.
Hij is ��n van de best aangepaste dieren van
Australi� en daarom kan de gould's varaan
overleven in allerlei soorten leefgebieden,
hoewel hij de voorkeur geeft aan droog,
semi-aride terrein. Dit snelle, wendbare dier
staat bekend als vleesetende hagedis en kan
holen graven, in bomen klimmen en sneller rennen
dat een mens als hij op jacht is of moet
vluchten.
's Nachts rust de varaan in een hol dat hij zelf
gegraven heeft of dat hij ingepikt heeft van een
ander dier. Net als andere reptielen is hij van
externe temperaturen afhankelijk om zijn
lichaamstemperatuur te regelen, en bij heel koud
of nat weer blijft hij daarom vaak ondergronds.
Bij warm weer komt hij naar buiten en drukt zich
plat tegen de aarde om zo optimaal warmte op te
kunnen nemen. Als hij eenmaal zijn ideale
temperatuur heeft bereikt van 35-38 graden
Celsius, kan hij aan zijn dagelijkse routine
beginnen. In de Grote Victoriawoestijn en de
Nullaborvlakte houdt hij tussen maart en
augustus een winterslaap en overleeft op zijn
opgeslagen lichaamsvetten. Hij komt daarna
helemaal dun en hongerig in september weer te
voorschijn, als het weer warm is.
Een gould's varaan heeft een enorme eetlust en
daarom gebruikt hij al zijn zintuigen om voedsel
te vinden, vooral zijn reukvermogen. Net zoals
bij een slang schiet zijn gevorkte tong in en
uit zijn bek om in de lucht te proeven of er
prooi te vinden is. Hoewel hij vooral veel
andere varanen eet, houdt hij ook van slangen,
kleine buideldieren, op de grond nestelende
vogels, reptieleneieren en sprinkhanen, kevers
en andere insecten. Met zijn scherpe, puntige
tanden kan hij niet kauwen en daarom slikt hij
zijn slachtoffers in ��n keer door. Hij eet ook
aas en als hij tegen een groot karkas van een
kangoeroe of schaap oploopt, zal hij met zijn
bek een stuk vlees losscheuren, met ��n hap
doorslikken en nog terugkomen als hij weer trek
heeft. Als hij in de buurt van menselijke
nederzettingen leeft, eet hij vuilnis of
voedselresten die mensen achterlaten.
Tijdens de paartijd vechten mannetjes om de
vrouwtjes. Na gepaard te hebben zoekt een
vrouwtje een goede plek voor haar nest. Dit kan
een holte zijn in de aarde of een
termietenheuvel. Ze graaft een groot gat, legt
er haar witte, ovale eieren in, bedekt ze en
laat ze dan achter. Zo'n 170 tot 200 dagen later
keert de moeder terug om de bovenste laag aarde
los te maken, zodat de jongen er na het uitkomen
van de eieren makkelijker uit kunnen komen.
Daarna verlaat ze de jongen voorgoed en heeft
geen aandeel in hun opgroeien.
|