Rubriek : De
mens - algemeen
Grafplunderingen
Reeds in de Griekse
en de Romeinse tijden was het plunderen van graven, tempels en
verloren steden begonnen. In de negentiende eeuw bereikte
dit echter een triest hoogtepunt. Ieder object dat met dynamiet,
een breekijzer of met de blote hand aan de ru�nes kon worden
ontworsteld, werd buitgemaakt. Er ontstond een levendige handel
in antiquiteiten, en veel voorwerpen vonden hun weg naar
Europese collecties.
E�n van de grote - zowel letterlijk als figuurlijk - figuren in
deze handel was Giovanni Battista Belzoni, een in Itali� geboren
gewichtheffer. Belzoni, bijna twee meter lang en zeer gespierd,
trad aanvankelijk in Londen op als de 'Patagonische Samson'. In
1815 toog hij naar Egypte, waar hij probeerde de despotische
heerser van het land, Mehemed Ali, een door hem uitgevonden
waterrad aan te smeren. Belzoni was ervan overtuigd dat hij met
zijn waterrad kon zorgen voor een revolutie in de verouderde
Egyptische landbouw, en dat hij zo schatrijk zou worden. Toen
hij bakzeil haalde, richtte hij zich op iets wat direct geld zou
opleveren : de oude schatten die her en der in de woestijn
lagen.
Hij zorgde ervoor dat de grote granieten kop van farao Ramses II
werd verscheept naar het Britse Museum in Londen, waar het beeld
groot enthousiasme wekte. Belzoni liet een beschrijving na van
zijn ervaringen in Egypte, en in een populair boek dat hij
schreef ging hij geen gruwelijk detail uit de weg. Hij schreef
dat hij zich gelukkig prees geen reukzin te bezitten, maar dat
hij tijdens het overhoop halen van de gevonden lichamen hun
stinkende stof inademde, wat hij als een onaangename smaak kon
proeven.
Hoewel hij een amateur was, deed Belzoni in Egypte verschillende
belangrijke ontdekkingen, waaronder het schitterende graf van
Seti I, de vader van Ramses II. Al spoedig zouden zich ook
andere Europeanen met groot enthousiasme storten op de
speurtocht naar verborgen schatten. Inmiddels begon echter, door
het ontcijferen van hi�rogliefen, onder wetenschappers het
ontzag te groeien voor een verleden waarvan alle sporen nu
dreigden te worden uitgewist. De Egyptenaren, die reeds lang
weinig respect toonden voor hun eigen culturele erfgoed,
richtten zelf al evenveel schade aan als de buitenlanders. Niet
alleen haalden Egyptenaren allerlei vindplaatsen leeg om de
voorwerpen te verkopen aan toeristen, maar ze gingen ook door
met het oude gebruik steenblokken uit monumenten te gebruiken
als bouwmaterialen. Zo werd een kwart van de tempel van Dendera
gebruikt voor de bouw van een salpeterzuurfabriek en de tempel
te Armant leverde alle stenen voor de bouw van een
suikerraffinaderij.
Het was zijn belangstelling voor Koptische manuscripten die
Auguste Mariette, een Frans geleerde, in 1850 naar Egypte
bracht. Maar Mariette gaf zijn literaire activiteiten al snel
op, en in plaats daarvan ging hij graven. Hij verzekerde zich
van de steun van een invloedrijk landgenoot, Ferdinand de
Lesseps, onder wiens leiding een paar jaar later het Suez-kanaal
zou worden aangelegd. Mariette's bezorgdheid om het lot van de
Egyptische antiquiteiten bracht de Lesseps ertoe er bij de
nieuwe khedive van het land, Sa'id Pasha, op aan te dringen zijn
jonge prot�g� te benoemen tot directeur van de Egyptische
Oudheidkundige Dienst en tot curator van een oudheidkundig
museum dat in Ca�ro zou worden gebouwd. Sa'id Pasha stemde met
het verzoek ik, en zo had het oude Egypte eindelijk een
beschermer. Mariette probeerde een eind te maken aan het niets
ontziende plunderen en de illegale opgravingen, in een streven
de Egyptische monumenten voor latere generaties te bewaren.
Mariette liet meer dan driehonderd graftombes ontruimen te
Sakkara, de dodenstad van Memphis, en bij het nabijgelegen Gizeh,
waar de Sfinx en de grote piramiden staan. In de loop van zijn
hele carri�re heeft hij alleen al 15.000 kleine antiquiteiten
opgegraven, en bij zijn opgravingen gebruik gemaakt van 2780
arbeiders.