De
grote pieterman
De grote pieterman of Trachinus
draco.
Beschrijving
Eerste rugvin met vijf tot zeven stekels, tweede
rugvin met 29-32 vinstralen, anaalvin met twee
stekels en 28-34 vinstralen; 80-83 schubben op
de zijlijn.
Lichaam geelbruin, rug donkerder dan flanken en
buik. Donkere schuine strepen markeren de rijen
schubben op de flanken; eerste rugvin vooral met
zwart pigment. Slanke vis met een lange en holle
stekel aan beide zijden van de kop op het
kieuwdeksel en met korte stekeltjes op de snuit.
Grote pietermannen komen voor tot een diepte van
zo'n dertig meter (in de zomer) en tot honderd
meter in de winter op zandbodems. Ze foerageren
meestal tijdens de nacht en liggen overdag
ingegraven in het zand. Ze voeden zich met op de
zeebodem levende dieren als kreeftachtigen en
bodemvissen als zandspieringen en grondels.
Sinds de jaren zestig is de grote pieterman in
de zuidelijke Noordzee een vrij zeldzame
verschijning geworden, voornamelijk als gevolg
van het gebruik van verzwaarde bodemvistuigen.
Een onderhuidse gifklier kan via holle stekels
een pijnlijke wond veroorzaken als men op een
grote of kleine pieterman stapt. Hoewel de prik
niet erg gevaarlijk is, kan deze een shock of
infectie veroorzaken. Het is dan raadzaam een
arts te raadplegen. Behandeling van de wond met
zo heet mogelijk water inactiveert het gif.
Lengte
Maximaal 40 cm.
Verspreiding
Oost-Atlantische Oceaan, Noordzee, Kattegat.
Langs onze kust sporadisch voorkomend, vooral in
diep water.
|