Grote
sirene
De
Siren lacertina leeft in ondiep, modderig
zoetwater met veel plantengroei en bereikt een
lengte van vijftig tot 97,5 cm.
De grote sirene is wat forser dan de
dwergsirene, heeft permanente kieuwen en een
afgeplatte staart. Er zijn vier tenen aan iedere
voet. Overdag houdt hij zich op onder rotsen of
hij graaft zich in de modder in, waaruit hij
tijdens de nacht te voorschijn komt om slakken,
insectenlarven en waterplanten te eten. In
droogteperiodes gaat deze salamander in een
soort van zomerslaap. Hij verzegelt zich in een
cocon die van de afscheiding van huidklieren
gemaakt wordt en ligt zo in de modderige bodem
ingegraven tot het gevaar voorbij is.
De voortplantingstijd is in februari of maart.
Uit de eieren komen na twee tot drie maanden
ongeveer 1,25 cm lange larven.
|