W ORLD E XPLORER     

Siteoverzicht
Email
Homepage
     

Rubriek : Historische figuren

Guido Gezelle

Gezelle, Guido (Brugge 1 mei 1830 - aldaar 27 nov. 1899), Belgisch Nederlandstalig schrijver, een van de grote figuren van de moderne lyriek. Opgegroeid als zoon van een tuinier in een eerder landelijke volksbuurt aan de rand van Brugge, droeg hij in zich de tegenstrijdige trekken van zijn opgeruimde, welbespraakte vader en zijn introverte, hypergevoelige en scrupuleus godvruchtige moeder. In 1854 werd hij priester gewijd en benoemd tot leraar aan het klein-seminarie te Roeselare, waar hij als half-betalend leerling, belast met portiersdienst en boodschappen, de hogere humanioraklassen had afgedaan (1846-1849) en waar hij de (nooit vervulde) droom had gekoesterd missionaris in Groot-Brittanni� te worden. Als romanticus schiep de leraar een sfeer van religieus, po�tisch en Vlaams-nationaal idealisme om zich heen. Een aantal leerlingen tekende hij voor het leven (Hugo Verriest, Eugeen van Oye, K. de Gheldere e.a.) en aan zijn optreden in het West-Vlaamse stadje Roeselare dankt de Vlaamse culturele wedergeboorte een van haar sterkste impulsen. Hij nam deel aan de neogotische beweging (J. Alberdingk Thijm, J.B. B�thune), maar zijn poging om met enkele leerlingen een christelijke dichterschool tot stand te brengen, mislukte. Des te merkwaardiger is zijn eigen po�zie, die zich vrij spoedig van de gangbare opvattingen bevrijdde en haar karakteristieke klank vond: een spontaan en verfijnd, diep in de gewesttaal van West-Vlaanderen en in de volkse expressiemiddelen reikend spel van woord, ritme, rijm en beeld, in deze periode veelal uitstorting van een idealistisch gemoed, soms franciscaans, idyllisch, serafinisch, maar vaak ook psychisch gespannen en bewogen in zijn uitingen van vurige vriendschap, zondebesef en diepe ontmoediging. De po�zie van deze ge�xalteerde jaren is gebundeld in Kerkhofblommen (1858), Vlaemsche dichtoefeningen (1858), XXXIII Kleengedichtjes (1860), Gedichten, gezangen en gebeden (1862).
Wegens de moeilijkheden die hij met zijn anti-conventionele opvattingen als leraar en opvoeder verwekte, werd Gezelle van Roeselare overgeplaatst naar Brugge, waar hij mededirecteur werd van een nieuw Engels College, dat slechts korte tijd bestond (1860-1861), leraar in de wijsbegeerte en onderrector aan het Seminarium Anglo-Belgicum (1861-1865), ten slotte onderpastoor in de St.-Walburgisparochie (1865-1872). Zijn dichterlijke productiviteit nam aanzienlijk af. Daarentegen ontwikkelde hij een koortsachtige bedrijvigheid op het gebied van de volks- en oudheidkunde, de geschiedenis, de taalkunde, verder als encyclopedisch vulgarisator en populair verteller in het door hem opgerichte ge�llustreerde weekblad Rond den Heerd (1865-1871) en als heftig politiek journalist in zijn behoudsgezinde, anti-liberale weekbladen 't Jaer 30 (1864-1870) en 't Jaer 70 (1870-1872). Ook de Brugse periode eindigde met een fiasco. In opspraak gebracht in politieke polemieken, financieel gecompromitteerd, uitgeput en op de rand van de neurasthenie ging hij te Kortrijk een nieuwe bediening als kapelaan waarnemen.
Daar herstelde hij vrij spoedig en vond de vroegere romanticus een harmonischer verhouding tot de wereld buiten hem. Reeds in het voorjaar van 1873 hervatte hij zijn journalistieke activiteit in De Vryheid, waarna hij vooral aan de Gazette van Kortrijk een drukke medewerking verleende. Hij zette zijn taalkundig en volkskundig werk onverpoosd voort, o.a. in zijn eigen taalkundig tijdschrift Loquela (1881-1895), in zijn Duikalmanak(ken) (1885-1899) en in Biekorf (1890-). Hij publiceerde zijn meesterlijke vertaling van Longfellows Hiawatha (1886). Zijn aanzien steeg inmiddels in West-Vlaanderen, waar hij 'Heer ende meester' werd genoemd, en ook daarbuiten. In april 1899 keerde hij naar Brugge terug als rector van het aristocratische klooster van kanunnikessen, het English Convent. Hij overleed er reeds in november.
Ca. 1877 was zijn lyriek in haar tweede bloei getreden. De hoogtepunten lagen in de jaren 1880-1883 en 1890-1897. Zij omvat de lijvige bundels Tijdkrans (1893), Rijmsnoer (1897) en Laatste verzen (1901). Een belangrijk deel bestaat uit natuurgedichten, die een hoogtepunt van de impressionistische po�zie uitmaken (zie impressionisme). Daarnaast komen zijn diepste religieuze gedichten en mijmeringen over leven, dood en eeuwigheid voor. De uitstorting van gevoelens heeft in deze tweede periode plaatsgemaakt voor lyrische constructies en bewuster dan voorheen instrumenteert en experimenteert deze po�sie pure met het woord, waardoor zij sinds meer dan een halve eeuw tot de avant-garde behoort. Brugge heeft voor Gezelle een standbeeld opgericht (1930) en zijn geboortehuis is sinds 1926 ingericht als Gezellemuseum.
 


Klik hier om deze pagina als je startpagina in te stellen !

Google
 
Web www.worldexplorer.be
www.infoblog.be
© 2006 - WorldExplorer