Haakneusslangen
Er worden drie soorten
haakneusslangen erkend, alle drie afkomstig uit
Noord-Amerika. Twee ervan verlangen bijna altijd
een dieet van kikkers of padden en daarom is er
slechts ��n, de westelijke haakneusslang,
Heterodon nasicus, die geschikt is om in
gevangenschap te houden. Deze soort wordt
ongeveer zestig cm lang en heeft een gedrongen
bouw die aan die van een adder doet denken. Hun
bizarre, omhoog gedraaide snuit onderscheidt hen
van andere slangen. Er zijn drie ondersoorten :
Heterodon nasicus nasicus, de
prairie-haakneusslang; Heterodon nasicus gloydi,
de grauwe haakneusslang en Heterodon nasicus
kennerlyi, de Mexicaanse haakneusslang.
De
prairie-haakneusslang (zie foto : een jonge
prairie-haakneusslang) heeft het grootste
verspreidingsgebied en wordt het meest te koop
aangeboden, de grauwe haakneusslang komt vrijwel
alleen voor in Midden-Texas, en de Mexicaanse
haakneusslang wordt aangetroffen in Zuid-Texas
en noordelijk Mexico. Het is soms moeilijk om
hen uit elkaar te houden. Kijk eerst naar de
kleine schubben direct achter de schub op de
neus (die de slang zijn haakneus geeft). Deze
schubben zijn onregelmatig gevormd en staan
bekend als de ongepaarde schubben. Zijn er zes
of minder ongepaarde schubben, dan is het een
Mexicaanse haakneus. Als er meer dan zes zijn,
tel dan de vlekken op het lichaam. De grauwe
haakneus heeft er minder dan 32 (de mannetjes)
of minder dan 37 (vrouwtjes). Als het aantal
vlekken groter is, is het een prairie-haakneus.
Vaak zijn verscheidene vlekken onderbroken en
kan het tellen moeilijk zijn, maar in de
praktijk is het niet moeilijk in ��n oogopslag
een onderscheid te maken. De tekening van de
nasicus is constrastrijker dan die van de andere
twee en chocoladebruin, roodachtig of
olijfkleurig. Gloydi heeft een subtielere
tekening en is altijd geelbruin en bruin van
kleur, terwijl kennerlyi lichtgrijs van kleur is
met donkerder grijze of bruine vlekken.
Alle varianten komen voor in droge streken en
geven de voorkeur aan zanderige gronden zodat ze
hun voedsel met hun haakneus kunnen opwoelen.
Zij zijn 's avonds en vroeg in de morgen het
actiefst en hebben twee verschillende soorten
van defensief gedrag, die exemplaren in
gevangenschap minder snel vertonen dan wilde
dieren. Wanneer ze worden opgeschrikt, maken ze
hun kop en nek plat en sissen luid, waarbij ze
soms ook schijnaanvallen uitvoeren om de vijand
te intimideren. Deze gewoonte heeft hen
plaatselijke namen opgeleverd als pofadder en
sissende adder, hoewel ze ongevaarlijk zijn. Als
deze vertoning geen effect heeft, kan de slang
doen alsof ze dood is door zich op haar rug te
rollen en haar bek open te laten hangen. Jammer
genoeg gaat het effect verloren als de slang met
de goede kant naar boven wordt gerold, omdat ze
zich dan meteen weer omdraait.
De verzorging van de westelijke haakneusslang is
betrekkelijk eenvoudig. Ze heeft genoeg aan een
klein onderkomen met een bodembedekking van
houtspaanders of iets dat erop lijkt waarin ze
kan graven (aarde of zand worden niet
aanbevolen) en een waterbak. Ook kan ze op
kranten worden gehouden, maar in dat geval heeft
ze een verstopdoos nodig waarin ze een groot
deel van de tijd doorbrengt. Deze slangen lusten
graag muizen. Haakneusbaby's zijn slechts 15-20
cm lang, maar eten toch al pasgeboren muizen,
terwijl volwassen exemplaren per maaltijd
verscheidene volwassen muizen op kunnen. Het
voedsel wordt eenvoudigweg opgepakt en
doorgeslikt, vaak het eerst bij de staart. De
haakneusslang is een slang die achterin de bek
giftanden heeft waarmee ze een zwak gif in haar
prooi kan spuiten terwijl ze erop kauwt. Deze
slangen bijten echter zelden en voor de mens is
het gif niet krachtig genoeg om meer dan een
geringe plaatselijke uitwerking te hebben.
Haakneusslangen paren in het voorjaar en de
eieren worden ongeveer vier weken later gelegd.
Er zijn ook gegevens bekend over paringen in de
herfst, waarbij het sperma tot in het volgende
voorjaar wordt opgeslagen. De omvang van het
legsel kan enorm verschillen, van 5-28 eieren,
maar meestal ligt het rond de tien. Zoals
gebruikelijk bij slangen produceren grotere
vrouwtjes grotere legsels. De eieren worden
uitgebroed in een vochtige omgeving bij ongeveer
28 graden Celsius en komen na ongeveer zestig
dagen uit. Bij de juiste voeding groeien de
jongen snel en zijn vaak fokrijp voordat ze twee
jaar oud zijn. Zo nu en dan kan een broedling
weigeren muizen te eten en dan duwt u bij de
eerste paar maaltijden stukjes muis in de bek.
|