Rubriek :
Ziekten en
aandoeningen overzicht
Hartritme en
geleidingsstoornissen
Ritmestoornissen
Er is sprake van een ritmestoornis als het hart te snel of te
langzaam samentrekt of als de boezems en kamers niet in de
juiste volgorde of onregelmatig samentrekken. Er zijn veel
soorten ritmestoornissen; hoe ze ontstaan, hoe je ze moet
behandelen en hoe bedreigend ze zijn, loopt erg uiteen. Sommige
ritmestoornissen zijn geheel onschuldig, andere
levensgevaarlijk.
Er moet dus eerst worden vastgesteld wat voor soort
ritmestoornis men heeft. Belangrijke vragen zijn:
Slaat het hart snel of langzaam?
Slaat het hart regelmatig of onregelmatig?
Heeft men de ritmestoornis voortdurend of bij perioden, in
aanvallen?
Wordt men duizelig of heeft men de neiging weg te raken tijdens
de ritmestoornis?
Gaat de ritmestoornis gepaard met kortademigheid of pijn op de
borst?
Klachten bij een ritmestoornis kunnen zijn: hartkloppingen,
hartbonzen, overslaan van het hart, duizeligheid, neiging tot
flauwvallen en zelfs bewusteloosheid. Bijkomende klachten zijn:
transpireren, een onaangenaam gevoel en misselijkheid tijdens
een aanval. Omdat de arts uit deze klachten niet kan opmaken om
wat voor soort ritmestoornis het gaat, is het nodig om tijdens
de ritmestoornis een hartfilmpje (ECG) te maken.
Bij de ritmestoornissen die volstrekt onschuldig zijn is geen
behandeling nodig. Andere kunnen goed worden behandeld met
leefregels en medicijnen. Weer andere zijn goed geholpen met
bijvoorbeeld een inwendige defibrillator, een ICD.
Geleidingsstoornissen
Bij een geleidingsstoornis wordt ergens in het hart het
stroomstootje opgehouden. Dit wordt vastgesteld op een
hartfilmpje. Er bestaan geleidingsstoornissen op verschillende
plaatsen met nogal verschillende gevolgen. Bij een "SA-blok"
gaat het stroomstootje niet goed van de sinusknoop naar de
boezems. Het gevolg kan zijn dat het hart te langzaam klopt. Een
andere geleidingsstoornis is een "AV-blok" of een "bundeltakblok".
Dit heeft meestal geen gevolgen voor de hartwerking.
Geleidingsstoornissen ontstaan vaak bij het ouder worden.
Toenemende stoornissen kunnen op een onvoorspelbaar moment
leiden tot een lange pauze in de hartslag. Als voorzorg kan het
aanbrengen van een inwendige pacemaker nodig zijn.
Geleidingsstoornissen kunnen ook het gevolg zijn van een acuut
hartinfarct, of van een hartoperatie. Zulke
geleidingsstoornissen herstellen meestal vanzelf. Soms wordt dan
een tijdelijke, uitwendige pacemaker aangebracht, zodat men kan
afwachten hoe de aandoening zich ontwikkelt.