Rubriek : De
								mens - algemeen
						
								Industri�le revolutie en
									socialisme
							
						
							Sinds ongeveer 1750
								vond in Engeland een technische en economische revolutie plaats,
								die in de geschiedenis zijn weerga niet had. De omwenteling was
								mogelijk doordat Engeland beschikte over rijke bodemschatten,
								vooral ijzer en steenkool. Bovendien was er een rijke klasse van
								kooplieden en grootgrondbezitters, die het overschot aan geld
								wilde investeren in nieuwe industri�le ondernemingen. Tenslotte
								was een belangrijke factor de snelle bevolkingsgroei, die met
								name sinds de zeventiende eeuw aan de gang was. Hierdoor bestond
								er een overvloed aan goedkope arbeidskrachten, die in fabrieken
								en mijnen maar ook bij het graven van kanalen en het aanleggen
								van wegen en spoorwegen konden worden ingezet. De stoommachine,
								die door James Watt (1736-1819) zodanig verbeterd werd
								dat hij praktisch bruikbaar was geworden, vormde de kern van de
								industri�le revolutie.
								 De
								stoommachine verving menselijke arbeid, maar dat bevrijdde de
								arbeider niet van de arbeid. De arbeider werd een soort
								verlengstuk van de machine. Aanvankelijk werden er arbeiders
								ontslagen, als er machines in gebruik werden genomen. Dat leidde
								tot felle reacties : de arbeiders sloegen de machines stuk. De
								groeiende vraag naar machines stimuleerde de machinefabrieken.
								Drie hadden meer ijzer nodig en dat bevorderde de mijnbouw. Het
								toenemend gebruik van stoommachines deed ook de vraag naar
								steenkool toenemen en daardoor werden steeds meer
								steenkoolmijnen tot ontginning gebracht. Op langere termijn
								gezien, kregen de meeste arbeiders dus wel weer werk. De
								omstandigheden waaronder gewerkt moest worden, waren echter
								bijzonder slecht. Fabrieken en mijnen waren benauwd, stoffig en
								gevaarlijk. De arbeidstijden waren onmogelijk lang, tijdens de
								zomer soms tot 16 uur per dag. De lonen waren uiterst laag en
								wanneer de winter naderde, werden velen zomaar op straat gezet.
								De werklozen waren dan geheel afhankelijk van de armenzorg.
De
								stoommachine verving menselijke arbeid, maar dat bevrijdde de
								arbeider niet van de arbeid. De arbeider werd een soort
								verlengstuk van de machine. Aanvankelijk werden er arbeiders
								ontslagen, als er machines in gebruik werden genomen. Dat leidde
								tot felle reacties : de arbeiders sloegen de machines stuk. De
								groeiende vraag naar machines stimuleerde de machinefabrieken.
								Drie hadden meer ijzer nodig en dat bevorderde de mijnbouw. Het
								toenemend gebruik van stoommachines deed ook de vraag naar
								steenkool toenemen en daardoor werden steeds meer
								steenkoolmijnen tot ontginning gebracht. Op langere termijn
								gezien, kregen de meeste arbeiders dus wel weer werk. De
								omstandigheden waaronder gewerkt moest worden, waren echter
								bijzonder slecht. Fabrieken en mijnen waren benauwd, stoffig en
								gevaarlijk. De arbeidstijden waren onmogelijk lang, tijdens de
								zomer soms tot 16 uur per dag. De lonen waren uiterst laag en
								wanneer de winter naderde, werden velen zomaar op straat gezet.
								De werklozen waren dan geheel afhankelijk van de armenzorg.
								Kinderarbeid was een veel voorkomend verschijnsel en
								vrouwenarbeid was normaal. In Engeland was de eerste sociale
								wet, die van 1833, dan ook gericht tegen de kinderarbeid. De wet
								verbood de arbeid in de fabrieken van kinderen beneden de negen
								jaar. In 1847 beperkte de 'Tien-urenwet' de arbeid van jongens
								en meisjes beneden de achttien jaar en van vrouwen in fabrieken
								tot tien uur per dag. Daardoor konden de mannelijke arbeiders
								gewoonlijk ook niet langer werken.
								In andere landen begon, naar Engels voorbeeld, ook de
								industrialisatie op gang te komen. De daarbij behorende
								misstanden traden natuurlijk ook op. De socialisten vonden deze
								toestanden niet alleen slecht, maar ze wilden er ook iets aan
								doen. Er verschenen boeken waarin werd uiteengezet hoe de
								maatschappij er volgens de socialistische opvattingen zou moeten
								uitzien. Alle fouten die aan de bestaande maatschappij kleefden,
								zouden dan worden vermeden. Sommige opvattingen, hoewel lang
								niet altijd getuigend van werkelijkheidszin, waren toch wel
								interessant. Louis Blanc (1811-1882) meende, dat de staat de
								hervorming van de maatschappij moest beginnen. De productie van
								de goederen zou in co�peraties moeten plaatsvinden. Iedereen zou
								gelijk loon moeten ontvangen en de winsten zouden ten dele aan
								de werknemers moeten worden uitgekeerd en ten dele voor
								investeringen moeten gebruikt worden.
								In 1848 verscheen er een klein boekje met de titel Het
								Communistisch Manifest. Het was geschreven door Karl Marx en
									Friedrich Engels. Ze betoogden dat de mensheid was verdeeld
								in twee klassen : een bezittende en een bezitloze. De bezittende
								klasse, hoewel maar klein, had de macht en onderdrukte de grote
								bezitloze klasse, die werd uitgebuit. De bezitlozen zouden daar
								op een zeker ogenblik genoeg van krijgen, een revolutie
								veroorzaken en de macht grijpen. Op die manier voorspelden Marx
								en Engels hoe de bezitloze klasse zou verdwijnen en er een
								klasseloze maatschappij zou ontstaan. In  1848 waren de
								fabrieksarbeiders de onderdrukte klasse. Marx spoorde hen aan
								zich te verenigen en zich voor te bereiden op de revolutie, die
								beslist zou komen.
								De arbeiders werden door Marx het 'proletariaat' genoemd, een
								woord uit de klassieke oudheid. De arme mensen van Rome hadden
								destijds als enig bezit hun proles, of hun kindertjes. Hetzelfde
								vond Marx gelden voor de arbeiders van zijn tijd. Zijn theorie
								voorspelde een betere toekomst voor de zeer uitgebuite
								arbeiders. In West-Europa is de revolutie er niet gekomen, want
								daar werden en worden parlementen gebruikt als middel om tot
								hervormingen te komen.
								(foto : portret van de Franse socialist Saint-Simon -1760/1825)