Rubriek :
Plant - algemeen
Iris
Het
geslacht Iris (de Nederlandse naam is Lis) telt circa
driehonderd soorten die over de hele wereld voorkomen, vooral op
het noordelijk halfrond. Je vindt ze hoog in de bergen, waar ze
groeien als dwergvormen, tot in moerasachtige gebieden. Irissen
zijn gemakkelijk kunstmatig tot bloei te forceren; 'op te
trekken', zoals kwekers dat zeggen. In Nederland komt ��n wilde
soort voor, de Gele Lis (Iris pseudacorus), die groeit op
ondiepe oevers van zoet, niet te snel stromend water. Deze Iris
pseudacorus, die braak- en laxeerstoffen bevat, draagt aan de
top van haar gladde, rolronde stengel de kenmerkende
felgekleurde gele bloemen. Vaak tref je in de buurt insecten
aan, vooral hommels, die op haar geur en kleur afkomen.
De bloemen van de iris zijn ware huzarenstukjes van botanische
architectuur. Ze houden het midden tussen een lelie en een
orchidee. Elders in de natuur komt zo'n bouwplan niet voor. Het
opengaan van de bloem is, indien gefilmd en versneld afgedraaid,
een sierlijke choreografie. In een paar uur tijd barst de
smalle, enigszins afgeplatte knop open. Van de twee kransen van
drie kroonbladen die de irisbloem telt buigen eerst de buitenste
open, naar beneden, als een omgestulpte lepel. De binnenste drie
kleinere bloembladeren volgen kort daarop en maken een
tegengestelde beweging: ze buigen juist naar boven en neigen
naar elkaar.
Sommige soorten, zoals de Blauwe of Duitse Lis (Iris germanica),
dragen op de onderste kroonbladeren draden, ook wel 'baard'
genoemd. Het lijken meeldraden maar zijn het niet. Voor de
insecten die op bloem afkomen functioneert de baard als een
soort landingsbaan, die houvast geeft op het gekromde kroonblad
en als een richtingwijzer naar de diep in de bloem liggende,
voedselrijke honingklieren (nectari�n). Kruipend over dit pad
krijgt de hommel op zijn rug wat stuifmeel afgezet. In de
volgende bloem komt dat op de stempel die vlak boven de
meeldraad zit. Die stempel is een extra vermelding waard, want
ze is extreem groot en aan het eind gaffelvormig vertakt. Deze
'stempellobben' zijn bij de meeste irissen zelfs groter dan de
drie naar boven gebogen kroonbladeren! Ze zijn z� opvallend dat
een irisbloem negen in plaats van zes bloembladeren lijkt te
hebben. Na de bloei verwelken de drie naar boven gebogen
bloembladeren en spiraliseren samen met de andere tot een
ineengedraaide knoedel die, voordat ze indroogt, merkwaardig nat
aanvoelt. Ten slotte ontstaan dan de dikke, bruine zaaddozen met
de vele, platte zaden.