Rubriek :
Historische figuren
Jacobus I van Engeland
(Edinburgh 19 juni
1566 - Throbalds 5 maart 1625), koning van Engeland van 1603 tot
1625, uit het Huis Stuart, opvolger van Elizabeth I, was een
zoon van Maria Stuart en Darnley. Hij werd in 1567, na de
afzetting van zijn moeder, als Jacobus VI tot koning van
Schotland uitgeroepen. Jacobus werd streng protestants opgevoed
en verwierf een grote kennis van theologie en klassieke
letteren. In 1583 onttrok hij zich aan de invloed van de
protestantse partij in Schotland. Hij nam een reeks
centraliserende maatregelen ter versterking van de koninklijke
macht, vooral gericht tegen de theocratische tendensen van de
presbyterianen. Op de terechtstelling van zijn moeder in 1587
reageerde hij in het geheel niet, omdat hem daardoor, als
achterkleinzoon van een dochter van Hendrik VII van Engeland, de
opvolging op de troon in het vooruitzicht werd gesteld.
Jacobus streefde in Engeland van meet af aan naar vestiging van
het absolutisme en versteviging van de positie van de staatskerk
(de episcopale hi�rarchie achtte hij een steunpilaar van het
koningschap). Hij voelde op het gebied van de buitenlandse
politiek het meest voor aansluiting bij de machtige katholieke
vorsten, hoewel hij zelf overtuigd protestant was en tegen
iedere poging tot katholieke machtsvorming binnenslands waakte
(zie buskruitverraad). In 1604 sloot hij vrede met Spanje,
waarna hij ook naar dynastieke verbinding met de katholieke
machten ging streven (de latere Karel I, zijn tweede zoon, huwde
ten slotte Henriette Maria van Frankrijk).
Deze politiek wekte grote ontstemming bij parlement en volk,
maar Jacobus wenste daarmee geen rekening te houden. Het
parlement echter wenste zich niet neer te leggen bij Jacobus'
pogingen om eigenmachtig de douanepolitiek te regelen, de
opbrengst van in- en uitvoerrechten te incasseren, op eigen
gelegenheid handel in monopolies te drijven, de uitvoerende
macht geheel aan zich te trekken, bepaalde zaken aan speciale,
koninklijke rechtbanken voor te behouden en de rechterlijke
macht onder zijn controle te brengen. Jacobus was daardoor in
voortdurend conflict met het parlement. Van 1611 tot 1614, van
1614 tot 1621 en van 1622 tot 1624 regeerde hij zelfs geheel
zonder parlement, maar wegens geldnood moest hij voortdurend
toch weer tot een compromis trachten te komen.
Op letterkundig gebied was Jacobus opvallend actief. Zo schreef
hij de eerste Engelse po�tica: The essayes of a prentise (1585),
vertaalde o.a. het scheppingsgedicht La semaine van Du Bartas (Poetical
exercises, 1591), publiceerde instructies over het koningschap (Basilikon
doron, 1599) en verhandelingen tegen de hekserij (Daemonologie,
1597) en het roken, bedoeld voor zijn zoon Hendrik (gest. 1612)
(A counterblast to tobacco, 1604). Op zijn gezag ontstond de
beroemde bijbel van 1611, 'the Authorized (of: King James)
version'.