Rubriek :
Historische figuren
Jakob en Wilhelm Grimm
Grimm, Jakob Ludwig
Karl (Hanau 4 jan. 1785 - Berlijn 20 sept. 1863), Duits
taalkundige, samen met zijn broer Wilhelm Grimm de grondlegger
van de Germaanse filologie, studeerde rechten, werd in 1829
hoogleraar in de Duitse oudheidkunde te G�ttingen, maar werd om
zijn liberale houding met zes andere hoogleraren in 1837 afgezet
(de G�ttinger Sieben). Met zijn werken legde hij de
wetenschappelijke grondslag voor de historische taalwetenschap,
volks- en sagenkunde, rechtsgeschiedenis en lexicografie. De
samen met zijn broer verzamelde volkssprookjes (Kinder- und
Hausm�rchen, 1812-1822, nw. uitgave 1948, d. F. Panzer; d. F.
von der Leyen, 1968-1969) werden wereldberoemd en luidden het
moderne sprookjesonderzoek in. De Deutsche Rechtsaltert�mer
(1828; 41899; herdr. 1955) zijn van groot belang voor de
volkskunde, terwijl de Germaanse godsdienstgeschiedenis inzet
met de Deutsche Mythologie (1835; herdr. 1985). Zijn Deutsche
Grammatik (1819-1837) met de formulering van de wetten van de
klankverschuiving en zijn Geschichte der deutschen Sprache
(1848) maakten de snelle opbloei van de historisch-vergelijkende
taalwetenschap mogelijk. Het door hem en zijn broer in 1852
opgezette Deutsches W�rterbuch, de Duitse woordenschat op
historische basis, werd pas in 1963 voltooid.