Rubriek :
Historische figuren
Jan van Eyck
Eyck, Jan van of
Johannes (Brugge gest. 9 juli 1441), schilder, was
waarschijnlijk uit de streek van Maaseik afkomstig; een afdoend
bewijs voor de naar voren gebrachte hypothese als zou hij uit de
streek van Arendonk komen, werd tot dusver niet geleverd. Daar
Jan van Eyck blijkens het opschrift op de luiken van De
aanbidding van het Lam Gods zich op het gebied van kunst als de
mindere van zijn broer Hubert van Eyck beschouwde, mag men
aannemen dat hij bij hem zijn vak heeft geleerd. De rekeningen
van het hof van 's-Gravenhage bevatten de vermelding van drie
betalingen aan Jan de Schilder voor schilderwerk, dat niet nader
aangeduid wordt, van 1422 tot 1425. Dat het hier Jan van Eyck
betreft, blijkt uit het feit dat op 19 mei 1425 Jan van Eyck in
de rekeningen van de hertog van Bourgondi� aangehaald wordt als
de nieuwe hofschilder en dat daarbij wordt vermeld dat hij
voordien schilder was bij Jan van Beieren, ruwaard van Holland (gest.
1425). Tijdens zijn verblijf in Holland zou hij als miniaturist
hebben meegewerkt aan de getijdenboeken van Milaan en Turijn.
Uit de documenten van het hof van Bourgondi� blijkt dat Filips
de Goede hem in hoog aanzien hield: hij belastte hem
verscheidene malen met 'lange en geheime reizen' in 1426, 1428
en 1436. De reis van 1428 werd ondernomen om voor de hertog de
hand te verwerven van Isabella, infante van Portugal. Hertog
Filips bezocht in 1433 zijn schilder te Brugge en was peter bij
de doop van een van zijn kinderen. Hij verhoogde zijn pensioen
tot 350 pond per jaar en toen in 1435 het Rekenhof uit
spaarzaamheid de betalingen schorste, schreef de hertog een
brief om onmiddellijke betaling voor Jan van Eyck te eisen.
Verder mocht Van Eyck voor eigen rekening te Brugge blijven
werken; zo beschilderde hij in 1435 zes beeldhouwwerken, bestemd
voor de gevel van het stadhuis. Hij werd op 20 mei 1442 in de
St.-Donatiaan-kerk bijgezet.
Een tiental werken werd door hemzelf gewaarmerkt met zijn naam
en/of met zijn lijfspreuk 'Als ich can'. Door vergelijking kan
men hem een aantal andere werken met zekerheid toeschrijven,
waarvan de belangrijkste zijn: de portretten van Kardinaal
Niccol� d'Albergati (1431; Kunsthist. Mus., Wenen) en van
Baldwijn van Lannoy en De man met de anjelier (beide
Gem�ldegalerie, Berlijn) en De H. Maagd met kanselier Rolin
(1425; Mus�e du Louvre, Parijs). De gewaarmerkte werken stammen
uit de periode 1432-1439.
Jan van Eyck kan beschouwd worden als een van de grootste
vernieuwers uit de geschiedenis van de schilderkunst; met hem
wordt ook de glorietijd van de 15de-eeuwse schilderkunst in de
Nederlanden ingeluid. De weergave van het vergezicht in het
landschap en de opname van figuren, gebouwen en bomen in de
ruimte, voornamelijk in Het Lam Gods, betekenen een
uitzonderlijke vernieuwing. Dit kan worden geconstateerd door
confrontatie met de miniaturen in de Tr�s riches heures du Duc
de Berry (Chantilly) van de gebroeders Van Limburg (ca. 1416),
die nochtans reeds belangrijk bijdroegen tot de ontwikkeling van
de landschapschilderkunst. Hoewel Van Eyck de perspectief
uiteraard nog niet volgens wetenschappelijke normen kon
toepassen, slaagde hij erin, o.m. door verkortingen en
degraderende toonwaarden, de dieptewerking overtuigend te
suggereren. Ook als portrettist mag hij als een vernieuwer
worden beschouwd, wegens zijn haarfijne en soms onbarmhartig
realistische weergave van de gelaatstrekken en de zachte
overgangen van strelend licht die de textuur en de vormen en
rondingen van het gelaat treffend doen uitkomen. Evenals in zijn
portretten, openbaart zich ook in de andere genres een van zijn
meest opvallende eigenschappen: het onvergelijkelijke vermogen
om wat met scherpte en doordringendheid werd waargenomen, tot in
alle details met vaste hand in tekening en kleur weer te geven.
Maar hoe realistisch deze uitbeelding ook moge zijn, tegelijk
geeft de schilder de mens en het landschap weer alsof ze
weerkaatst werden in de heldere glans van een spiegel die
bestraald wordt door de klaarte van het lentelicht, waardoor de
wereld als het ware getransfigureerd wordt. Achter de
realistische uitbeelding van de voorwerpen gaat vaak een
symboliek schuil. De bewering van Vasari, dat de Van Eycks de
olieverfschildering hebben uitgevonden, blijkt niet steekhoudend
te zijn.