Rubriek :
Historische figuren
Johann Christian Bach
(Leipzig 5 sept.
1735 - Londen 1 jan. 1782), naar de steden waar hij werkte wel
de Milanese of Londense Bach genoemd, componist, organist en
klavierspeler, jongste zoon van J.S. Bach en diens tweede vrouw,
Anna Magdalena, kreeg zijn eerste klavierlessen misschien van
Joh. Schneider, organist van de Nikolaikerk, of van Joh. Chr.
Altnikol. Na de dood van zijn vader in 1750 werd zijn opleiding
voltooid door zijn halfbroer Carl Philipp Emanuel in Berlijn,
die hem ook compositielessen gaf. Onder zijn leiding ontwikkelde
Johann Christian zich tot een van de beste klavierspelers van
zijn tijd. De door Frederik de Grote gebouwde nieuwe Berlijnse
opera, waar de Italiaanse opera seria de toon aangaf en het
repertoire vrijwel uitsluitend bestond uit werken van Carl
Heinrich Graun en Johann Adolf Hasse, had zijn levendige
belangstelling. In 1756 ging hij naar Milaan. Een stipendium van
graaf A. Litta stelde hem in staat te studeren bij de befaamde
Padre Martini in Bologna. In Milaan ging hij - waarschijnlijk
uit opportunistische motieven - over tot het rooms-katholicisme
en werd in 1760 benoemd tot organist aan de dom. Hij componeerde
er vooral kerkmuziek en ook enkele succesvolle opera's. In 1762
vestigde Bach zich in Londen, waar hij met onderbrekingen als
componist aan het King's Theatre verbonden was en klavierleraar
van koningin Sophie Charlotte en haar kinderen werd. Zijn als
opus 1 gedrukte 6 klavecimbelconcerten (1763), met als finale
van het laatste concert variaties over God save the King, zijn
aan haar opgedragen. Samen met de gambist en componist Carl
Friedrich Abel organiseerde hij sinds 1764 de
Bach-Abel-concerten, die tot het begin van het openbare
concertleven behoren. Daarnaast oogstte hij veel succes als
componist van opera's en als propagandist van het toen moderne
hamerklavier (pianoforte). In april 1764 hoorde hij in het
koninklijk paleis het klavierspel van de achtjarige Wolfgang
Amadeus Mozart, die veel van hem leerde en op wiens
compositiestijl Bach een aanzienlijke invloed heeft uitgeoefend
(bijv. het 'zingende allegro' voor het eerste sonatedeel). Een
drietal van Bachs eerste klaviersonates, de Six sonates pour le
clavecin ou le piano forte op. 5 (1768), bewerkte Mozart tot
klavierconcerten. De laatste jaren van zijn leven ging zijn
populariteit meer en meer achteruit. In 1781 werd het laatste
Bach-Abel-concert gegeven.
Kenmerkend voor Bachs schrijfwijze is een lyrische melodiek met
een sterke Italiaanse inslag. Zijn muziek ontbeert geenszins
expressiviteit, maar deze is altijd beheerst en beminnelijk.
Zijn instrumentale werken zijn van invloed geweest op de
ontwikkeling van de klassieke stijl in het laatste kwart van de
18de eeuw.