Rubriek :
Historische figuren
Johann Goethe
Goethe, Johann
Wolfgang (sedert 1782) von (Frankfurt am Main 28 aug. 1749 -
Weimar 22 maart 1832), Duits dichter en natuuronderzoeker, was
de zoon van de keizerlijke raad Johann Caspar Goethe en diens
twintig jaar jongere vrouw, de burgemeestersdochter Katharina
Elisabeth Textor. Zijn intellectuele vorming werd door zijn
strenge, rationalistisch denkende vader ter hand genomen, maar
zijn moeder vormde door haar vrolijkheid, eenvoudige vroomheid
en groot verteltalent een sterk tegenwicht. Op 16-jarige
leeftijd liet Goethe zich in Leipzig als student in de rechten
inschrijven, maar hij volgde de colleges vrijwel nooit. Wel nam
hij veel tekenlessen en stortte zich 's avonds in het
uitgaansleven. Zijn gedichtjes voor de vlotte, maar nuchtere
K�tchen Sch�nkopf zijn vol anacreontische speelsheid, maar in
enkele ervan kondigt zich toch wel de latere 'Erlebnislyrik'
aan. Op zijn 19de verjaardag keerde hij - ernstig ziek - naar
Frankfurt terug, waar hij verzorgd werd door zijn moeder en haar
pi�tistische vriendin Susanna von Klettenberg (de 'sch�ne Seele'
uit Wilhelm Meisters Lehrjahre, 4 dln., 1795 vv.). Hij las veel
godsdienstige, mystieke en natuurfilosofische geschriften, ging
in 1770 in Straatsburg rechten studeren en deed anderhalf jaar
later zijn licentiaatsexamen. Invloedrijke gebeurtenissen uit
zijn Straatsburgse tijd waren: de ontmoetingen met de
Sturm-und-Drang-dichters, o.a. Lenz, Wagner en Jung-Stilling,
voorts de vriendschap met Herder, door wie hij zich van zijn
roeping tot dichter bewust werd en die zijn belangstelling zowel
voor de ongekunstelde oude volkspo�zie als voor de bijbel,
Homerus en Shakespeare wekte, en ten slotte zijn liefde voor
Friederike Brion, die hem tot de hartstochtelijkste
liefdesliederen inspireerde (o.a. Willkommen und Abschied,
Mailied). Hij verliet Straatsburg zonder afscheid van haar te
hebben genomen. In 1772 was hij gedurende vier maanden jurist
bij het gerechtshof in Wetzlar. Een niet beantwoorde liefde voor
Charlotte Buff (Lotte uit Die Leiden des jungen Werthers), de
verloofde van een collega, was de aanleiding tot zijn spoedig
vertrek. Zijn onevenwichtigheid, zijn verachting voor conventie
en gezag, zijn overgave aan de irrationele krachten in de natuur
en aan de demon in zichzelf, blijken uit zijn prachtige, in
vrije ritmen geschreven hymnen (o.a. Wanderers Sturmlied,
Prometheus, Ganymed). Zijn genie omvatte alle componenten van de
Sturm und Drang: de extraverte exponent, de verheerlijking van
de mens vol besef en vertoon van eigen kracht (de titanische 'Kerl')
is te vinden in zijn Shakespeareaans treurspel G�tz von
Berlichingen (1773), de introverte exponent, de cultus van
sentimentaliteit en zelfbeklag, in Die Leiden des jungen
Werthers (1774), een roman in brieven, die hem reeds op zijn
25ste jaar wereldberoemd maakte. In deze tijd ontwierp hij ook
de eerste plannen voor zijn meesterwerk Faust en voltooide hij
de treurspelen Clavigo (1774) en Stella (1775). Zijn verloving
in 1775 met de bankiersdochter Lili Sch�nemann verbrak hij na
enkele maanden wegens incompatibilit� d'humeur (lyriek: Neue
Liebe, neues Leben; An Belinden; Lilis Park; Auf dem See).
Op uitnodiging van hertog Karl August van Saksen-Weimar ging hij
eind 1775 als gast naar Weimar. Het zou een verblijf voor het
leven worden. Vanaf juni 1776 werd hij bij de regering
betrokken; hij voerde de opdrachten op agrarisch en industrieel
gebied nauwgezet uit. De hertog beloonde hem met titels, ordes
en het adelspredikaat 'von'. Goethe vatte liefde op voor de
zeven jaar oudere, gehuwde Charlotte von Stein. Haar beheerste
liefde voor hem en haar begrijpend meeleven gaven hem innerlijke
rust en inspireerden hem tot de schoonste lyriek: o.a. An den
Mond, Harzreise im Winter, Wanderers Nachtlied, I en II. Ook
ontstonden in deze jaren zijn bekende ballades Der Fischer
(1778) en Erlk�nig (1782).
Vanaf 1780 wijdde hij zich ook aan natuurwetenschappelijke
studi�n. Hij bezat een grote collectie fossielen, die hij
rangschikte naar de tijdperken waaruit zij stamden. D�bereiner
was hierbij zijn chemisch en mineralogisch raadgever. Op
natuurkundig gebied kon Goethe zich niet verenigen met de
opvatting van Isaac Newton dat het witte licht uit tal van
kleuren was samengesteld; in zijn Zur Farbenlehre (2 dln., 1810)
onderzocht hij ook de verschijnselen van contrastkleuren en de
complementaire kleuren, dus de subjectieve kleurwaarnemingen.
Ook zijn Beitr�ge zur Optik (1791) zijn van belang. Van zijn
biologische studies moet vooral worden genoemd Versuch die
Metamorphose der Pflanzen zu erkl�ren (1790), waarin hij als
eerste de stelling uitsprak dat bloemen veranderde takken met
bladeren zijn, en verder zijn theorie dat de schedel opgebouwd
is uit een aantal wervels. De term morfologie is van Goethe
afkomstig.
In 1786 vertrok Goethe met langdurig verlof naar Itali�. Daar
kwam zijn esthetisch humanisme tot volle rijpheid, dat door
kunstbeschouwing en het zich verdiepen in de geheimen van de
natuur de polariteit van ideaal en werkelijkheid tracht op te
heffen. Het reeds vroeger in proza geschreven drama Iphigenie
auf Tauris dichtte hij om in blanke verzen (1787) en hij
voltooide zijn treurspel Egmont (1788). Na twee jaar keerde hij,
zelfbewuster dan toen hij vertrok, naar Weimar terug. De hertog
onthief hem op zijn verzoek van vrijwel alle functies en droeg
hem de leiding op van alle instellingen van wetenschap en kunst,
o.a. van de universiteit van Jena en de schouwburg in Weimar.
Charlotte von Stein keerde zich van hem af, toen hij een maand
na aankomst met Christiane Vulpius, een meisje uit eenvoudig
milieu, ging samenwonen (hij trouwde haar pas in 1806). Een jaar
later werd zijn zoon August geboren (1789-1830) en legde hij de
laatste hand aan het kunstenaarsdrama in blanke verzen Torquato
Tasso.
In 1794 kwamen Goethe en Friedrich von Schiller in nauwere
aanraking met elkaar. Er groeide een werkgemeenschap, die het
vruchtbaarste decennium van de Duitse letterkunde inluidde.
Zonder Schillers invloed zouden de ontwikkelingsroman Wilhelm
Meisters Lehrjahre (1795-1796) en de tragedie Faust (I, 1808)
zeer waarschijnlijk onvoltooid gebleven zijn. Samen werkten zij
aan Schillers tijdschrift Die Horen en diens Musenalmanach. Zij
publiceerden daarin de Xenien (1797), kritische epigrammen tegen
de schrijvers van hun dagen, en een groot aantal ballades (van
Goethe o.a. Der Zauberlehrling). Zijn idyllisch epos in
hexameters Hermann und Dorothea verscheen in 1797. Na de dood
van Schiller in 1805 huldigde hij diens edele natuur in Epilog
zu Schillers Glocke.
Voor de wereld werd Goethe steeds meer de wijze olympi�r, die
bezoeken van kunstenaars en geleerden ontving. De psychologische
roman Die Wahlverwandtschaften, een neerslag van eigen
liefdesconflicten gedurende zijn huwelijk, verscheen in 1809. Op
een reis langs de Rijn (1814) kwam hij in contact met Marianne
von Willemer (1784-1860); hun liefde voor elkaar (Hatem en
Suleika) wordt weerspiegeld in gedichten van beiden (West�stlicher
Divan, 1819). Zijn vrouw Christiane stierf in 1816. Met grote
werkkracht zette de allengs eenzamer wordende Goethe zijn werk
voort. In 1823 vatte hij nog een hartstochtelijke maar niet
beantwoorde liefde op voor de 19-jarige Ulrike von Levetzow (Marienbader
Elegie). Hij werkte aan zijn autobiografie Aus meinem Leben.
Dichtung und Wahrheit (1809-1830), gaf het tijdschrift �ber
Kunst und Altertum (1816-1832) uit en de pedagogische roman met
ingevoegde novellen Wilhelm Meisters Wanderjahre oder die
Entsagenden (1821-1829) en voltooide op aandrang van zijn
secretaris Eckermann, die later zijn gesprekken met hem uitgaf
(1836-1848), het tweede deel van Faust, in zijn geheel een werk
dat de worsteling uitbeeldt om inzicht in de zin van het leven
en dat als een van de hoogtepunten van de wereldliteratuur
beschouwd wordt.
In diverse plaatsen bevinden zich herinneringen aan Goethe. Er
zijn Goethemusea in o.m. Frankfurt a.M., D�sseldorf, Weimar,
Ilmenau, Rome en Wenen. De grootste collectie is ondergebracht
in zijn (herbouwde) geboortehuis in Frankfurt a.M., met grote
bibliotheek.