Rubriek :
Historische figuren
Jozef II
(Wenen 13 maart 1741
- aldaar 20 febr. 1790), keizer van 1765 tot 1790, uit het
Habsburgse Huis, werd na de dood van zijn vader Frans I Stefan
tot keizer gekozen. In 1764 was hij al tot Duits koning
gekroond. In 1765 werd Jozef tevens naast zijn moeder Maria
Theresia mederegent in de Oostenrijkse erflanden. Zijn
bevoegdheden bleven echter beperkt tot de opperste legerleiding.
Eerst na de dood van Maria Theresia kon Jozef zijn eigen
staatsconcept, dat hij lang tevoren al had opgesteld, in
praktijk brengen. Hij stelde zich ten doel de nog steeds
staatkundig los aan elkaar hangende Donaumonarchie tot een strak
georganiseerde, gecentraliseerde eenheidsstaat te reorganiseren,
waarbij hij het voorbeeld van de Pruisische staat voor ogen had.
De wijze waarop hij deze conceptie uitdroeg, door zich, tegen de
traditie in, niet afzonderlijk als koning van Hongarije en van
Bohemen te laten kronen, was niet bepaald bevorderlijk voor het
verkrijgen van begrip en medewerking in die landen. In
tegenstelling tot de politiek, gevolgd door Maria Theresia en
kanselier Kaunitz, wilde Jozef zijn denkbeelden in ��n klap
verwezenlijken. Sterk waren zijn gedachten be�nvloed door het
rationalisme van de Verlichting, maar in zijn onstuimige
dadendrang liet hij zich blindelings, bijna doctrinair, door
deze idee�n leiden. Hij nam dan ook dermate ingrijpende
maatregelen, dat grote groepen van zijn onderdanen ertegen in
opstand kwamen. Van alle maatregelen werkten die op het gebied
van de kerkelijke politiek en vooral de opheffing van de
lijfeigenschap (1781) het meest door, en dat niet alleen omdat
deze tot de weinige behoorden die Jozef niet heeft herroepen.
In de buitenlandse politiek ori�nteerde Jozef zich aanvankelijk
vooral op Pruisen. Zijn bedoelingen ten aanzien van Beieren
brachten echter een verwijdering teweeg, daar Pruisen zich tegen
iedere Oostenrijkse gebiedsuitbreiding verzette, waarop Jozef
toenadering zocht tot Rusland. Hun gemeenschappelijk belang lag
op de Balkan; een onderling verdrag (1782) moest beide
mogendheden de gelegenheid bieden ten koste van de Turken hun
gebied uit te breiden zonder met elkaar in conflict te raken.
Gezamenlijk ondernamen Oostenrijk en Rusland een oorlog tegen
het Osmaanse Rijk (1787-1792), maar ook nu weer verhinderde
Pruisen dat Oostenrijk zijn oorlogsdoeleinden volledig bereikte.
Een belangrijke oorzaak van de continuering van de tegenstelling
Oostenrijk-Pruisen in dit tijdsbestek lag mede in het aanblijven
van de kanseliers, respectievelijk Kaunitz en Herzberg. Ten
behoeve van de Zuidelijke Nederlanden trachtte Jozef de
openstelling van de Schelde te verkrijgen, maar het lukte hem
slechts een schadevergoeding voor de sluiting ervan te
bemachtigen. Wel legde hij beslag op de barri�resteden, die in
1782 door de Verenigde Nederlanden werden afgestaan (zie
barri�retraktaten). Zijn interne politiek lokte ook hier verzet
uit (zie Brabantse Omwenteling). Ontevredenheid heerste alom in
zijn rijk toen hij overleed, nadat hij op zijn sterfbed nog het
oordeel over zijn eigen regering had moeten onderschrijven door
de meeste van zijn hervormingen in te trekken. Daar Jozef II
noch uit zijn eerste huwelijk met Maria Isabella van Parma, noch
van zijn tweede gemalin Maria Jozefa van Beieren kinderen had,
volgde zijn broer Leopold II hem op.