Judasoor
Auricularia auricula-judae, Hirneola auricula
judae
Deze paddestoel kenmerkt zich door een
geleiachtig en buigzaam vruchtlichaam, dat
schelpvormig is en bruin, roodbruin tot
olijfbruin van kleur. De vruchtlichamen zijn 2,5
tot tien cm breed, ��n tot drie mm dik, op jonge
leeftijd langwerpig kelkvormig en later
schelpvormig of onregelmatig gevormd, soms
oorvormig. Ze zijn gegolfd, zitten zijdelings op
het hout vastgehecht, zijn glad of gerimpeld en
erg buigzaam. De vruchtbare buitenkant is bruin,
bruinrood tot olijfbruin en bruin bestoven met
het sporenstof. De binnenkant is glad, korrelig
of fluwelig en vaalbruin. Het vlees is onder de
huid eerst elastisch en geleiachtig, maar wordt
hard en broos bij verdroging van de paddestoel.
Het is zwartbruin en heeft geen bijzondere geur
of smaak.
Na een regenbui leeft een verdroogde paddestoel
op en wordt weer soepel. Ditzelfde gebeurt bij
de paddestoelen die gedroogd worden voor
culinair gebruik; bij bevochtiging krijgt het
vlees ziijn geleiachtige structuur weer terug.
Deze soort groeit het hele jaar door, ook in de
winter, zowel op dood als op levend hout van
loofbomen, en met name op stammen van
vlierbomen, maar ook op eiken, espenbomen,
esdoornen, beuken, populieren, berken,
haagbeuken en iepen. Judasoren komen zowel in
het laagland voor als op grote hoogte en soms
zelfs overvloedig. Vooral op open plekken in het
bos zijn ze te vinden. Het is een eetbare
paddestoel die zowel vers als gedroogd smakelijk
is in soepen en in vleesgerechten. In de Chinese
keuken is hij niet meer weg te denken.
|