Rubriek :
Paleontologie
De Jura-periode
Jura [geologie], het
middelste van de drie systemen (en perioden) van het Mesozo�cum.
Radiometrische ouderdom 205�135 miljoen jaar.
De naam is ontleend aan het Juragebergte. De term Jurakalk werd
reeds in de 18de eeuw gebruikt. Als stratigrafische eenheid werd
Jura door Alexander von Humboldt in 1823 ingevoerd en beter
gedefinieerd door A. Brongniart in 1829. Door de grote
verspreiding van jurassische afzettingen in West-Europa, hun
gevarieerde gesteente-opeenvolging, hun rijkdom aan fossielen en
hun ligging in tektonisch weinig gestoorde bekkens waren zij
reeds vroeg onderwerp van nauwkeurig onderzoek.
Grenzen en indeling
De Jura wordt in drie series (en tijdvakken) verdeeld:
Onder-, Midden- en Boven-Jura, met oude Engelse termen ook
aangeduid als Lias, Dogger en Malm. De ondergrens van de Jura
wordt algemeen getrokken boven het Raetien. De bovengrens is nog
onderwerp van discussie. Boven in de Jura (Portlandien) worden
twee etagenamen naast elkaar gebruikt: Tithonien (de �dageraad�
van de Krijtfauna, naar Tithonus, geliefde van Eos, de Dageraad)
voor de mediterrane faunaprovincie en Volgien (van de Wolga)
voor de boreale provincie. Een onderverdeling in elf etages is
algemeen aanvaard.
Paleogeografie
De geschiedenis van de Jura wordt beheerst door twee met
elkaar in verband staande gebeurtenissen: 1. het beginnende
uiteenvallen van de twee supercontinenten Laurasia en Gondwana
in de tegenwoordige continentale blokken; 2. een belangrijke
transgressie die haar hoogtepunt bereikte tegen het einde van de
Midden-Jura. Het uiteenvallen begon tussen Noord-Amerika en
Afrika. In West-Europa bleven de oude massieven gedeeltelijk
boven de transgressieve Jurazee uitsteken: Scandinavi�,
Schotland, Londen-Brabantmassief met de Rijngebergten, Boheems
massief, Armorikaans en Centraal massief in Frankrijk. Tussen
deze fragmenten ontstonden nieuwe sedimentatiebekkens (Bekken
van Parijs), in andere (Germaanse bekken) maakte de continentale
faci�s plaats voor een mariene. Tussen de oude massieven door
stonden deze bekkens onderling in verbinding, terwijl er ook een
verbinding met een �arctische� oceaan in het noorden en met de
Tethys in het zuiden bestond. De faci�s van de afzettingen in
deze platzeebekkens wordt gekenmerkt door open mariene
omstandigheden, met een rijke fauna waarin mediterrane en
boreale invloeden gemengd zijn. Ondanks verschillen op kleine
schaal vertoont het sedimentatiebeeld een zekere uniformiteit.
In de Onder-Jura wordt het beheerst door donkere kleistenen,
afwisselend met donkere kalken, in de Midden-Jura door meer
zandige afzettingen, soms met grote concreties ( �doggers�) en
uitgestrekte delta-afzettingen (bijv. Yorkshire), in de
Boven-Jura door lichtgekleurde kalken. Een regressie in de
Boven-Jura leidde op sommige plaatsen tot continentale
afzettingen, die overgaan in de continentale Wealden-faci�s (Onder-Krijt).
Deze regressie veroorzaakte een scheiding tussen de mediterrane
en de boreale faunaprovincies. Verder naar het zuiden in Europa
kunnen het tegenwoordige Juragebergte, voortgezet in de
Schw�bische en de Fr�nkische Alb, en de Helvetische zone van de
Alpen worden beschouwd als een noordelijke platzee langs de
Tethys. In de Jura breidde de Tethys zich westwaarts uit, zodat
in de West-Alpen de Germaanse faci�s van de Trias bedekt wordt
door mariene Jura van alpien karakter. Meer naar binnen in de
Alpenboog vertegenwoordigt de eentonige, 2000�3000 m dikke
�B�ndnerschiefer� een afzetting in een diepere zee.
Ingeschakelde radiolarieten en basische tot ultrabasische
gesteenten (ofiolieten) wijzen op een zee van oceanisch
karakter. In de loop van de Jura breidde de zee zich ook over
een groot deel van de Russische tafel uit. In het westen van
Noord-Amerika drong een zee uit het arctische gebied naar het
zuiden tot in Californi� door. In Azi� bleven belangrijke
continentale sedimentatiebekkens bestaan, in China met
uitgestrekte koollagen (Sjansi en Sjensi). Ook in Gondwana komen
dergelijke bekkens voor. Mariene sedimenten, gedeeltelijk in
geosynclinale faci�s, ontstonden vooral langs de randen van de
Grote Oceaan en van de Tethys.
Flora en fauna
Varenachtigen en Naaktzadigen bleven de dominerende groepen
in de landflora. In zee namen van de Midden-Jura af kalkalgen
weer in betekenis toe. Onder de eencelligen waren drie groepen
van belang: Foraminiferen (met o.a. de eerste planktonische
globigerinen), Radiolaria (met hun kiezelskeletten soms, vooral
in diepere zee�n, gesteentevormend: radiolariet) en van de
Infusori�n de Calpionellen. Onder de Sponzen waren de
Kiezelsponzen (soms rifbouwend, in de Boven-Jura) belangrijk.
Koralen bleven van betekenis, in warme zee�n ook als rifbouwers
(Tethys, noordelijk tot in Frankrijk en Engeland). Van de
Brachiopoda waren nog slechts de rhychonellide en terebratulide
groepen van belang. Slakken en Pelecypoden (tweekleppige
weekdieren) bewoonden vooral de ondiepe delen van de platzee�n.
Met Diceras verschenen in de Boven-Jura de eerste dikschalige
asymmetrische Pelecypoden. Onder de Koppotigen bereikten de
Belemnieten het hoogtepunt van hun ontwikkeling. De Ammonieten
vertoonden een nieuwe bloeiperiode: door hun snelle ontwikkeling
en grote verspreiding leveren zij uitstekende indexfossielen.
Zeelelies waren een bestanddeel van riffauna's. Irregulaire
Zee-egels vertoonden van de Midden-Jura af een toenemende
ontwikkeling. Uit de Jura zijn vrij veel insecten bekend. Onder
de Vissen waren naast de Kraakbeenvissen vooral de Beensnoeken
van belang. In de Onder-Jura verschenen de eerste Echte
Beenvissen. Amfibie�n bleven beperkt tot de Kikvorsachtigen en
de Salamanderachtigen. De Reptielen vertoonden een
indrukwekkende ontwikkeling. Op het land domineerden de
Dinosauri�rs, met roofdieren (o.a. Compsognathus) en
planteneters, soms van zeer grote afmetingen (o.a. Stegosaurus,
Brachiosaurus). Naast deze nu uitgestorven groepen verschenen de
eerste hagedisachtigen. Bij de Pterosauri�rs ontwikkelde zich
door een vlieghuid tussen de romp en de voorste ledematen een
beperkt vliegvermogen (o.a. Rhamphorynchus, Pterodactylus).
Andere groepen pasten zich aan het leven in zee aan (o.a.
Ichthyosaurus, Plesiosaurus). Uit de Boven-Jura zijn de eerste
vogels bekend (Archaeopteryx). Er zijn enkele vondsten van
kleine zoogdieren.
Klimaat
Sporen van vergletsjeringen zijn, ondanks land op hoge
breedte, uit de Jura nauwelijks bekend. De klimaatzonering was
minder uitgesproken dan thans. Soortenrijke flora's zijn tot op
hoge breedte bekend. De Tethys lag grotendeels in de tropische
gordel. Ten noorden daarvan kwamen in West-Europa nog riffauna's
voor. De continentale sedimenten in de Gondwanabekkens vertonen
veelal de kenmerken van woestijnafzettingen, en
vertegenwoordigen een aride klimaatgordel van het zuidelijk
halfrond.
Tektonische en magmatische activiteit
Langs de randen van de Grote Oceaan trad onderschuiving op,
gepaard gaande met gebergtevorming (orogenese), granitische
intrusies en basisch vulkanisme. De Tethys was in de Jura een
breder wordende oceaan, met basisch tot ultrabasisch vulkanisme,
maar zonder orogenetische bewegingen van betekenis. In Gondwana
trad op grote schaal uitvloeiing van basalt op (dekbasalten:
Drakensbergvulkanieten van de Karroo-Formatie in Afrika). Langs
de randen van de Atlantische Oceaan en de Indische Oceaan trad
rek op. In West-Europa, o.a. in Nederland, manifesteerde deze
zich in breukbewegingen. In de Noordzee ontstond de Viking-slenk.
Lichte bewegingen leidden tot onderbreking van de sedimentatie
en tot erosie. De Laat-Kimmerische bewegingen in de Boven-Jura
hadden in Nederland aanzienlijke erosie tot gevolg.
Delfstoffen
Steenkool wordt o.a. in China ontgonnen. Sommige Jurassische
zandstenen zijn reservoirgesteenten van aardolie (o.a.
verscheidene velden in de Noordzee). IJzerhoudende afzettingen
worden op verschillende plaatsen ontgonnen. Het ijzererts van
Lotharingen (minette) is een ijzero�liet uit de Midden-Jura (Aalenien).
De alluviale tin in het Sundagebied (Billiton, enz.) is
afkomstig van Jurassische granieten. De Boven-Jurassische
�Portland Stone�, een lichtgele kalksteen, is o.a. in Londen als
bouwsteen veel gebruikt.