Kapjesmorielje
Morchella hybrida.
De hoed is niet zoals bij de klokjesmorielje aan
de top van de steel vastgehecht, en zit ook
niet, zoals bij alle andere morieljes, tot
onderaan aan de steel vast. Hij zit tot ongeveer
op de helft van de hoedlengte, op zijn minst tot
��n cm van de rand. De hoed is twee tot vier cm
hoog, ��n tot drie cm breed, kegel- tot
klokvormig en hangt onderaan voor een derde deel
los. De rest zit vast aan de steel. De
vruchtbare buitenkant is bedekt met vrij
opvallende lengterichels met dwarsplooien. De
richels zijn donker, soms zwartbruin; de holten
zijn bleker : bruin tot olijfbruin. De steel,
vijf tot twaalf cm lang en anderhalve tot drie
cm dik (die van de vari�teit gigas kan wel 25
bij vier cm worden) is hol, onregelmatig wat
dikte betreft en bij volwassen exemplaren in de
lengte gegroefd. Hij is vlokkig, wittig of gelig
tot fel okerkleurig. Het vlees is dun en teer en
heeft geen bijzondere geur of smaak.
Kapjesmorieljes groeien van april tot mei op
open plekken of onder struikgewas, vaak in
groepjes. In sommige streken komen ze helemaal
niet voor. Het is een smakelijke, eetbare
paddestoel, die dezelfde toepassingen heeft als
de andere morieljes.
|