Rubriek :
Historische figuren
Karel I van Engeland
(Dunfermline,
Schotland, 19 nov. 1600 - Londen 30 jan. 1649), koning van
Engeland, Schotland en Ierland van 1625 tot 1649, uit het Huis
Stuart, was de tweede zoon van Jacobus I, die hij opvolgde.
1. Verhouding tot het parlement
Toen Karel zijn eerste parlement bijeenriep (18 juni 1625),
bleek algemeen ontevredenheid te heersen over de oorlog met
Spanje, over de positie die Buckingham innam en over de
v�rgaande financi�le eisen van de koning, die men bovendien van
katholieke sympathie�n verdacht (o.a. naar aanleiding van zijn
huwelijk met Henriette Maria). Terwijl Karel erop gerekend had
dat het parlement hem meteen voor de duur van zijn gehele
regeringsperiode het recht tot het heffen van de reeds bestaande
belastingen zou geven, werd hem slechts de heffing van het tonne-
en waaggeld (tonnage and poundage) voor ��n jaar toegestaan. Er
werd slechts 1/7 gevoteerd van de gelden die hij voor de
oorlogvoering en andere ondernemingen van de regering had
gevraagd. Hij ontbond daarop het parlement op 12 aug., maar
geldverlegenheid noodzaakte hem om het reeds een half jaar later
weer bijeen te roepen (6 febr. 1626). Dit tweede parlement
verzette zich tegen Karels absolutistische aspiraties, wenste
verantwoording van het oorlogsbeleid in het verleden alvorens
gelden tot voortzetting van de oorlog te voteren en stelde
Buckingham in staat van beschuldiging. Op 15 juni 1626 werd ook
het tweede parlement ontbonden. Karel trachtte vervolgens door
een gedwongen lening aan geld te komen. Inmiddels verliep de
zojuist begonnen oorlog met Frankrijk zeer slecht. Weer moest
Karel inbinden en weer deed het parlement, dat op 17 maart 1628
bijeenkwam, een stap voorwaarts op het punt van de principi�le
verwerping van Karels methoden om de lasten van de oorlog op de
burgerij af te wentelen zonder zich erom te bekommeren of zijn
oorlogspolitiek wel de goedkeuring van de natie wegdroeg. Toen
Karel de Petition of Right bevestigde, werden weer gelden
gevoteerd, maar een nieuwe aanleiding tot oppositie werd
gevonden in het feit dat Karel met het heffen van tonne- en
waaggeld was doorgegaan zonder opnieuw de toestemming van het
parlement te vragen. Na de verdaging van het parlement (26 juni
1628) liet Karel de goederen van de kooplieden die tonne- en
waaggeld weigerden te betalen, in beslag nemen. Na de hervatting
van de zittingen van het parlement (jan. 1629) bereikte de
strijd tussen dit orgaan en de koning zijn eerste hoogtepunt.
Nadat Eliot en acht andere parlementsleden gearresteerd waren,
werd het parlement ontbonden (10 maart 1629), waarna Karel tot
1640 geheel zonder parlement regeerde.
2. Regering zonder parlement
In deze jaren verschafte Karel zich door allerlei manieren
geld (wederinvoering van belastingen die vroeger hadden bestaan;
laten gelden van oude koninklijke privileges waaraan inkomsten
voor de kroon verbonden waren; verkoop van monopolies). De
legalisering van de belastingen liet hij over aan de koninklijke
rechters en gerechtshoven (Sterrekamer), die hem in alles ter
wille waren. Ook de Anglicaanse Kerk steunde zijn
alleenheerschappij. Intussen had hij zijn financi�le situatie
ook enigszins verbeterd door vrede met Spanje en Frankrijk te
sluiten. In deze periode waren Laud en Strafford de steunpilaren
van het koninklijke bewind. De blijvende spanningen tussen
koning en burgerij kwamen voor het eerst weer tot een
uitbarsting toen een oude belasting, het ship-money, die de
kuststeden vanouds bij gelegenheid tot onderhoud van de vloot
moesten opbrengen, over het gehele land werd uitgestrekt en tot
een permanente belasting dreigde te worden gemaakt. De agitatie
naar aanleiding van het ship-money had reeds ernstige vormen
aangenomen toen Karel ook nog de presbyteriaanse Schotten tegen
zich in het harnas joeg door zijn poging een romaniserend
anglicanisme in Schotland tot heerschappij te brengen.
3. Oorlog met de Schotten. Nieuw parlement
De Schotten sloten het National Covenant (zie covenant) en
kwamen weldra met Karel in oorlog. De gewapende strijd werd
spoedig be�indigd, maar het gezag van Karel in Schotland bleef
betwist. Meer dan ooit had Karel geld nodig om zich staande te
houden en aldus werd hij gedwongen het parlement weer bijeen te
roepen. Na de episode van het Korte Parlement kwam op 3 nov.
1640 het Lange Parlement bijeen, dat ten slotte de eindstrijd
met Karel zou aanbinden. Eerst bracht het Strafford ten val.
Enige dagen na diens terechtstelling nam het de Triennial Act
aan (15 mei 1641), die bepaalde dat het parlement iedere drie
jaar zou bijeenkomen, ook wanneer het niet door de koning zou
zijn opgeroepen.
Terwijl het parlement in de zomer van 1641 voortging de
instrumenten van de koninklijke macht te vernietigen, begaf
Karel zich naar Schotland, waar hij door een zeer
tegemoetkomende houding de presbyterianen voor zich trachtte te
winnen. Het parlement was reeds bezig zich te beraden over het
opstellen van een totaal overzicht van al zijn grieven tegen de
koning, toen het bericht kreeg van de grote moord op de
protestanten in Ierland. Velen in het parlement waren van mening
dat men de leiding van de tegenactie tegen de Ieren niet aan de
koning kon overlaten, omdat men hem en het aan hem verknochte
officierskorps van sympathie voor de katholieke Ieren verdacht.
Tevens wilde men gaarne van de gelegenheid gebruik maken om het
parlement, dat in de ogen van een deel van het publiek in zijn
verzet tegen de koning te ver was gegaan, te rechtvaardigen en
in de ure des gevaars als de ware voorvechter van de natie voor
te stellen. Daardoor viel het expos� van grieven tegen de
koning, de Grand Remonstrance, op 1 dec. 1641 aan Karel
aangeboden, bijzonder agressief uit. Dit feit en een aantal
andere factoren deden de koning besluiten een staatsgreep te
wagen. Op 3 jan. 1642 beval hij het impeachment van de vijf
oppositieleiders Pym, Hampden, Haselrig, Holles en Strode, die
echter door het parlement beschermd werden. De vijf vervolgden
weken van Westminster uit naar Londen, waar het Lagerhuis zich
bij hen voegde en onder bescherming van de stad kwam. Karel
verliet Londen op 10 jan., waarna het Lagerhuis naar Westminster
terugkeerde.
Op 2 juni 1642 verlangde het parlement van Karel aanvaarding van
negentien punten, die bij aanvaarding het koninklijke gezag
geheel aan dat van het parlement ondergeschikt zouden hebben
gemaakt. Nadat de koning negentien punten verworpen had, volgden
de laatste voorbereidingen voor de strijd tussen parlement en
koningsgezinden, die op 22 aug. 1642 begon. Het eerste
belangrijke gevecht vond plaats bij Edgehill (23 okt. 1642).
4. Burgeroorlog
De eerste belangrijke politieke gebeurtenis in de
burgeroorlog was de totstandkoming van de Solemn League and
Covenant (zie covenant) van sept. 1643. Na de Slag bij Marston
Moor (2 juli 1644) begon de oorlog steeds ongunstiger te
verlopen voor de royalisten. In Schotland hadden zij onder
Montrose eerst succes, maar ook daar werd hun weerstand in de
tweede helft van 1645 gebroken, nadat zij in Engeland in juni
van dat jaar de beslissende nederlaag van Naseby hadden geleden.
Op 5 mei 1646 gaf Karel zich aan de Schotten over. In juli 1646
werden hem vanwege het Engelse parlement de Newcastle proposals
voorgelegd. De daarin vervatte eisen zouden het leger geheel aan
Karels macht hebben onttrokken en de episcopale kerkorde hebben
doen plaatsmaken voor een presbyteriaanse. Bovendien moest Karel
de Covenant bezweren. Karel stelde het antwoord op de eisen zo
lang mogelijk uit, in de hoop dat het te verwachten conflict
tussen independenten en presbyterianen zo spoedig zou uitbreken
dat hij op tijd ervan zou kunnen profiteren. De Schotten kwamen
echter voorlopig tot een akkoord met het Engelse leger en
parlement en leverden Karel op 30 jan. 1647 aan het parlement
uit. De koning werd naar Holmby House in Northamptonshire
gebracht. Daarop brak in Engeland de strijd tussen leger en
parlement uit. Een aantal officieren slaagde erin Karel van
Holmby House naar het leger te ontvoeren (4 juni 1647). Karel
verwierp alle voorstellen tot radicale veranderingen in staat,
kerk en leger die de officieren hem wilden laten goedkeuren.
Nadat hij eerst naar Hampton Court was gebracht, vluchtte hij
naar Wight, toen hij merkte dat zijn persoonlijke veiligheid in
gevaar begon te komen. Bij de volgende onderhandelingen met zijn
tegenstanders speelde hij een dubbelzinnige rol. Hij wist in het
geheim een verbond met de Schotten te sluiten (26 dec. 1647),
die hem in ruil voor de erkenning van de presbyteriaanse
kerkorde hulp toezegden. Toen dit bekend werd, brak het
parlement op 15 jan. 1648 met hem, waarop de burgeroorlog
opnieuw uitbrak (Schotten tegen Engelsen, presbyterianen tegen
independenten, royalisten tegen Cromwell en zijn aanhang). Het
parlement zocht weldra opnieuw toenadering tot Karel. Oliver
Cromwell, nu voorstander van strenge maatregelen tegen de
koning, behaalde echter in de burgeroorlog de overwinning en op
1 dec. 1648 viel Karel in handen van het leger. Pride's Purge
(zie Rompparlement) zette het parlement naar Cromwells hand,
waarna het proces tegen de koning begon, dat met zijn
terechtstelling op 30 jan. 1649 eindigde.