De
Kerguelenzeebeer
De
Kerguelenzeebeer of Arctocephalus tropicalis.
Grootte : mannetje lichaamslengte 1,6 tot twee
meter, gewicht ongeveer 120 kg. Wijfje 1,4 tot
1,6 meter en gewicht veertig tot vijftig kg.
Uiterlijk : kleine, op honden lijkende, robben,
gewoonlijk levendig en waakzaam, met overwegend
grijze bovendelen, geleidelijk overgaand in
bruin; donkere kop, schouders en vinpoten,
gezicht en borst geel of roomkleurig-bruin. Het
noordelijke ras neigt meer naar grijs dan het
zuidelijke. Volwassen mannetjes met kam en kap
van lang haar op kop en schouders.
Verspreidingsgebied : ligplaatsen op eilanden in
de zuidelijke Atlantische Oceaan, de Indische
Oceaan en de Grote Oceaan van 60 graden w.l. tot
80 graden o.l. Er zijn twee geografisch bepaalde
ondersoorten, die respectievelijk ten noorden en
ten zuiden van de Antarctische Convergentie (dit
is een frontachtige lijn waar de subantarctische
wateren in contact komen met die van de
gematigde breedte; de temperatuur van het
zeewater vertoont hier aan de oppervlakte een
verschil van enkele graden) leven : A.t.
tropicalis en A.t. gazella.
Deze levendige, kleine dieren, die bijna door de
negentiende eeuwse benden zeehondenvangers
werden uitgeroeid, hebben zich opmerkelijk
hersteld - eerst langzaam maar tegenwoordig vrij
explosief. Gedurende de jaren twintig van de
twintigste eeuw waren ze nog zeldzaam, maar
thans planten zij zich weer voort op hun van
ouds bekende eilanden. Op sommige
zuidpooleilanden zijn in de laatste twintig tot
dertig jaar opnieuw kolonies ontstaan. Op
verscheidene plaatsen, bijvoorbeeld
Zuid-Georgi�, zijn in dezelfde periode weer
flinke populaties van tienduizenden dieren
opgebouwd. Hoewel ze nog niet op grote schaal
commercieel worden ge�xploiteerd, vallen er in
sommige van deze populaties toch wel
slachtoffers als gevolg van stroperij. De totale
populatie gaat waarschijnlijk de 100.000 te
boven en deze ontwikkeling schijnt zich op alle
werpplaatsen voort te zetten.
|