De
kleine panda
Orde
: Carnivora - familie : Procyonidae - geslacht :
Ailurus en soort : Ailurus fulgens. De kleine
panda of katbeer behoort tot de
Procyonidae-familie van de wasberen, waarvan
vele in Amerika leven.
De kleine panda leeft op een dieet van bamboe in
de afgelegen bergwouden van Azi� en deze goede
klimmer blijft in de bomen om zich te beschermen
tegen roofdieren, maar ook om er te slapen en
uit te rusten. Hij heeft een dikke, harige vacht
om op grote hoogte te kunnen overleven. Ook
wikkelt hij bij het rusten soms zijn lange,
dikke, gestreepte staart om zijn kop voor extra
warmte.
Het territorium van een mannetjespanda overlapt
meestal dat van een aantal vrouwtjes waar hij 's
winters mee omgaat en paart. Het vrouwtje is
maar ��n keer per jaar bereid om te paren en dat
meestal nog geen 24 uur. Na van takken, stokken
en gebladerte een nest te hebben gebouwd in een
holle boom of spleet tussen de rotsen, werpt ze
aan het begin van de zomer ��n tot vier welpen.
De jongen doen na ongeveer achttien dagen hun
ogen open. De moeder blijft de eerste paar dagen
voortdurend bij hen en komt ze om de paar uur
voeden en wassen. Met drie maanden gaan de
welpen naar buiten voor kleine nachtelijke
uitstapjes, maar ze blijven nog negen maanden
bij de moeder.
De kleine panda leeft in koude, vochtige bossen
in de bergen op een hoogte tot vierduizend
meter. Het is en solitair, territoriaal dier,
wiens leefgebied voldoende voedsel- en
waterbronnen bevat. Overdag slaapt hij meestal
hoog in een boom. Dit ongrijpbare dier blijft
alert op roofdieren zoals luipaarden en houdt
andere kleine panda's van hetzelfde geslacht af
van het betreden van zijn territorium. Hij
markeert het met scherp ruikende, door zijn
geurklieren geproduceerde afscheiding. De panda
is het actiefst in de ochtend- en
avondschemering, maar ook rond de middag en
tegen middernacht. Hij is lenig en kan goed in
bomen klimmen, maar komt meestal naar de grond
om zich te voeden.
Hij voedt zich met zijn lievelingseten, de
bladeren en scheuten van bamboeplanten. Net als
de reuzenpanda heeft hij een vijfde vinger in de
vorm van een verlengd handwortelbeentje, dat hij
als een soort van duim gebruikt om de stengels
vast te pakken waar hij met zijn monden en
tanden de bladeren van afschraapt. Voordat hij
de bladeren doorslikt, kauwt en vermaalt hij ze.
Deze planteneter zoekt ook naar wortels, eikels
en bessen en voedt zich soms met insecten,
larven, knaagdieren en kleine vogels en eieren.
De kleine panda is een zeldzaam dier, waarop
door de huisdierenhandel en vanwege zijn vacht
jacht wordt gemaakt. De grootste bedreiging
vormt echter de afname en versnippering van zijn
leefgebied. Hij staat als bedreigd geboekt en de
internationale handel is verboden. Maar het
stropen gaat door en in het wild zijn er amper
2500 volwassen dieren over.
|