Klokjesmorielje
Verpa bohemica
De karakteristieke hoed van deze morielje, die
alleen maar bovenaan met de steel verbonden is,
heeft opvallende richels. De hoed, twee tot vijf
cm hoog en twee tot vier cm breed, is klok- tot
kegelvormig en heeft een vrije, loshangende
rand, die vaak licht naar binnen gebogen is. Hij
is geel- tot donkerbruin en wittig aan de
binnenkant. Het oppervlak van de hoed vertoont
in de lengte verlopende, meestal hoog
oprijzende, dicht opeenstaande, opgerolde
richels, soms met dwarsplooien; af en toe zijn
ze onbeduidend en schaars aanwezig.
De richels hebben een vruchtbare laag waarin de
sporen zitten. De steel, zeven tot vijftien cm
lang en ��n tot 2,5 cm dik, is onregelmatig
cilindrisch met onderaan een lichte verdikking,
soms aan ��n kant wat samengedrukt en krom. Hij
is in het begin gevuld met een wattige
substantie of merg, maar al snel hol en bedekt
met wittige, hier en daar verspreide of in een
kring gerangschikte vlokjes. Bij veroudering
wordt de steel glad, wittig tot roomgeel, vaak
met oranje of vaal okerkleurige vlekken. Het
vlees is betrekkelijk fijn, wasachtig en teer;
het heeft geen opvallende geur maar wel een
aangename smaak.
De klokjesmorielje groeit van maart tot mei op
vochtige, schaduwrijke plekjes in dun begroeide
loofbossen, in bosjes, weilanden en tussen
kreupelhout. In groepjes staan deze paddestoelen
vaak in de nabijheid van een esp, sleedoorn,
meidoorn of kersenboom. Ze hebben een voorkeur
voor een neutrale tot alkaligrond, die humusrijk
is. Men kan ze overal vinden : van het laagland
tot in heuvelachtige gebieden. Soms komen ze
overvloedig voor, maar in sommige streken worden
ze tot de zeldzame soorten gerekend die
bescherming behoeven en zelfs door de
amateur-paddestoelenzoekers met rust gelaten
moeten worden. Het is een smakelijke paddestoel
die geschikt is als gerecht, maar zich ook
uitstekend leent als kruiderij in azijn. De
stelen van de volwassen exemplaren zijn meestal
taai en dienen dus verwijderd te worden.
|