De
krabbeneter of krillrob
De
krabbeneter of Lobodon carcinophagus. Grootte :
mannetje, lichaamslengte 2,8 tot drie meter.
Gewicht 250 tot 300 kg. Wijfje even groot of
iets groter. Uiterlijk : zilvergrijze tot
geelbruine zeehond, aan de onderzijde soms
lichter; de flanken zijn vaak bedekt met
evenwijdig lopende littekens van diepe wonden,
toegebracht door de tanden van zwaardwalvissen.
Verspreidingsgebied : in het pakijs rondom de
zuidpool, naar het zuiden tot het kustijs van
het zuidpoolcontinent en -schiereiland; nu en
dan worden verdwaalde individuen waargenomen bij
de koude, gematigde eilanden in de buurt van
Australi� en Zuid-Amerika.
Deze slanke, elegante dieren, die bijna alleen
voorkomen op het drijvende pakijs van het Verre
Zuiden, zijn waarschijnlijk de meest talrijke
van alle zeehonden. Zij behoren ook tot de minst
bekende omdat maar zelden schepen doordringen
tot in de dichte gebieden van het pakijs waar
zij leven, en biologen nog maar weinig
gelegenheid hebben gehad om ze te bestuderen.
Zij voeden zich voornamelijk met krill, dat in
de zomer overvloedig aanwezig is in de bovenste
lagen van het water tussen het pakijs; men
veronderstelt dat hun goed in elkaar sluitende
kiezen bijzonder geschikt zijn om kleine
organismen uit zee te zeven.
Tijdens deze bezigheid zijn ze bijzonder
kwetsbaar voor de aanvallen van zwaardwalvissen;
vele dragen dan ook de littekens van een
ontmoeting. Er is weinig bekend over hun
voortplantingsgedrag, maar men veronderstelt dat
ze familieparen vormen en geen harems. De jongen
worden in het voorjaar (september tot november)
geboren, de paring vindt waarschijnlijk plaats
nadat de jongen na drie tot zes weken zijn
gespeend. Het is vrijwel zeker dat er een
jaarlijkse trek plaatsvindt, maar het
verplaatsingspatroon is onbekend. De gehele
populatie is geschat op 50 tot 75 miljoen
dieren.
De krabbeneter wordt soms wel bejaagd, niet
alleen om de mooie pels, maar ook om het vlees,
dat als gevolg van hun dieet vrij arm is van
parasitaire cysten en bovendien uitstekend
smaakt.
|