Rubriek :
							Paleontologie
						
						
								De Krijt-periode
							
						
							Krijt [geologie],
								het bovenste van de drie systemen, en de daarmee overeenkomende
								periode, van het Mesozo�cum. Radiometrische ouderdom: 135 tot 65
								miljoen jaar.
								
								Grenzen en indeling 
								Het Berriasien wordt als onderste etage beschouwd, al levert
								de nauwkeurige grens ten opzichte van de Jura moeilijkheden. Het
								Krijt wordt in twee series (en tijdvakken) verdeeld: Onder- en
								Boven-Krijt (of �Chalk�), ieder met zes etages. De belangrijkste
								indexfossielen zijn ammonieten, (met verschillen tussen de
								boreale en de mediterrane provincies), belemnieten (in de
								boreale provincie), foraminiferen en nannoplankton. In het
								middengedeelte van het Krijt, vooral Aptien/Albien en Turonien,
								komen op grote schaal zwarte schalies voor die wijzen op
								ana�robe omstandigheden in vele sedimentatiegebieden.
								
								Paleogeografie 
								+++ foto bovenaan : Noord Amerika in de vroege Krijt-periode
								en onderaan in de late Krijt-periode +++
								 Tijdens het Krijt werd noordelijke Atlantische Oceaan steeds
								groter; tegelijkertijd begon ook de zuidelijke Atlantische
								Oceaan zich te openen. Als gevolg hiervan gingen Noor-Amerika en
								Eurazi� langzaam uit elkaar. Ook de overige continenten, die
								Gondwana vormden, gingen uit elkaar (zie continentverschuiving).
								Een gevolg daarvan was dat de randen van de zuidelijke
								continenten door de zee overspoeld werden (transgressie). Na een
								duidelijke teruggang van de zee op de overgang Jura/Krijt trad
								geleidelijk een nieuwe transgressie op die haar hoogtepunt
								bereikte in het Boven-Krijt. In de Tethys begonnen de
								begrenzende continenten naar elkaar toe te bewegen.
Tijdens het Krijt werd noordelijke Atlantische Oceaan steeds
								groter; tegelijkertijd begon ook de zuidelijke Atlantische
								Oceaan zich te openen. Als gevolg hiervan gingen Noor-Amerika en
								Eurazi� langzaam uit elkaar. Ook de overige continenten, die
								Gondwana vormden, gingen uit elkaar (zie continentverschuiving).
								Een gevolg daarvan was dat de randen van de zuidelijke
								continenten door de zee overspoeld werden (transgressie). Na een
								duidelijke teruggang van de zee op de overgang Jura/Krijt trad
								geleidelijk een nieuwe transgressie op die haar hoogtepunt
								bereikte in het Boven-Krijt. In de Tethys begonnen de
								begrenzende continenten naar elkaar toe te bewegen.
								West-Europa kwam tegen het einde van de Jura grotendeels droog
								te liggen, al ging in sommige gebieden de sedimentatie in
								continentale faci�s door. Deze Wealden-faci�s (continentale
								faci�s van het Onder-Krijt) bestaat uit zand en klei, soms met
								koollagen. Het zijn afzettingen van rivieren en in meren en
								moerassen (veen). In het Germaanse bekken drong de zee reeds in
								het Valanginien uit het noorden binnen, in het Bekken van Parijs
								begon dat langzaam uit het zuidoosten, in het Barr�mien. Eerst
								in het Albien werd de verbinding tussen het Bekken van Parijs en
								Zuid-Engeland hersteld. Intussen bereikte de transgressie uit
								het noorden het zuidoosten van Engeland al eerder, zodat de
								mariene sedimentatie daar met het Aptien ( �Lower Greensand�)
								hervat werd. De mariene afzettingen zijn vooral kleien, soms met
								zand langs de bekkenranden, in het Neder-Saksische bekken en ook
								in Nederland, bijv. de Bentheimer zandsteen (Valanginien) en de
								Gildehauser zandsteen (Haute-rivien). De voortgaande
								transgressie leidde ertoe dat de paleozo�sche massieven meer en
								meer door de zee werden bedekt. De voet van de Ardennen in
								Zuid-Limburg werd pas in het Campanien door de zee bereikt,
								getuige de afzetting van het mariene Zand (Formatie) van Vaals
								dat naar het zuiden overgaat in het Zand (Formatie) van Aken,
								dat waarschijnlijk gedeeltelijk op het land is afgezet. Op het
								Zand van Vaals rust de Formatie van Gulpen, een zeer
								lichtgekleurde tot witte, fijnkorrelige kalksteen, die op haar
								beurt bedekt wordt door de Formatie van Maastricht, een
								lichtgele, vaak bioklastische kalksteen, of in het oosten van
								Zuid-Limburg door de Kunrader kalksteen, een afwisseling van
								harde en zachte kalksteenlagen. In Belgi� sluit het Bekken van
								Bergen aan bij het Bekken van Parijs.
								Op de Wealden begon de mariene sedimentatie met het Albien,
								aanvankelijk met bioklastische afzettingen en mergels, in het
								Coniacien overgaand in lichte kalkstenen. De hogere delen ervan,
								het Krijt van Obourg en van Nouvelles (Campanien), van Spiennes
								en van Ciply, en ten slotte het �Tufkrijt� van Saint-Symphorien
								zijn vergelijkbaar met Zuid-Limburg, waarmee pas in het
								Maastrichtien een directe verbinding tot stand kwam. Tijdens het
								hoogtepunt van de transgressie in het Boven-Krijt lag een groot
								deel van West-Europa onder zee. In het noorden stak het Baltisch
								schild er boven uit, in het westen een deel van de Caledoniden
								en het Armorikaans massief. Het massief van Brabant was
								grotendeels onder de Krijtzee verdwenen, maar delen van de
								Ardennen en de Rijngebergten met Vogezen en Zwarte Woud bleven
								droog. Dit hogere gebied stond in verbinding met het Boheems
								massief, zodat het Zuid-Duitse bekken zijn betekenis in het
								Krijt verloren had. Oostwaarts reikte de transgressie over grote
								delen van de Russische tafel. Tot deze uitgestrekte
								platzeefaci�s behoort ook het Krijt van het Juragebergte. De
								Helvetische zone van de Alpen vertoont een diepere faci�s. Deze
								subalpine helvetische trog kan tot in het zuidoosten van
								Frankrijk worden vervolgd. Dit gebied bleef ook in het
								Onder-Krijt een marien sedimentatiegebied, met dikke afzettingen
								van mergels met ammonieten. Een deel van de namen van de etages
								van het Onder-Krijt is aan dit gebied ontleend. In de centrale
								delen van de Alpen (Penninische zone, Oost-Alpen) leidden
								beginnende orogene bewegingen tot afzetting van een
								flysch-faci�s in het Boven-Krijt.
								
								Flora en fauna 
								Een grote verandering voltrok zich in de landflora met de
								verschijning van de eerste bedektzadige planten in het
								Onder-Krijt en hun grote ontplooiing in het Boven-Krijt. Mariene
								sedimenten bevatten soms in grote hoeveelheden de overblijfselen
								van kalkflagellaten. Onder de eencellige dieren beleefden de
								Foraminiferen een bloeitijd. Kiezelsponzen zetten hun
								jurassische ontwikkeling voort. Koralen zijn vooral in het
								Boven-Krijt belangrijke rifbouwers. Brachiopoden gingen in
								betekenis verder achteruit. Mosdiertjes daarentegen namen met
								grote verscheidenheid een belangrijke plaats in. Onder de
								tweekleppige weekdieren moeten de Rudisten worden genoemd, die
								met hun uitgesproken asymmetrische schaal dikwijls rifbouwend
								zijn; de inoceramen hebben een beperkte betekenis als
								indexfossielen. De Ammonieten, ontwikkelden tegen het einde van
								het Krijt allerlei bizarre schaalvormen. Na het Maastrichtien
								komen zij niet meer voor. Belemnieten blijven van belang. Onder
								de Stekelhuidigen zijn de Zee-egels van betekenis. Bij de Vissen
								nemen de Beenvissen met het Boven-Krijt de dominerende plaats
								van de Beensnoeken over. Onder de Reptielen bereiken de
								Dinosauri�rs hun grote bloeitijd (o.a. de hoogopgerichte
								landdinosauri�r Iguanodon uit de Wealden van Bernissart, prov.
								Henegouwen, de 30 m lange planteneter Brontosaurus, de
								moerasbewoner Atlantosaurus en de schrikwekkende vleeseter
								Tyrannosaurus). De Dinosauri�rs sterven met het einde van het
								Krijt uit. Uit andere groepen van reptielen moet de in zee
								levende Maashagedis worden genoemd. Van de Vogels zijn uit het
								Krijt slechts enkele vertegenwoordigers bekend. Tegen het einde
								van het Onder-Krijt vond onder de Zoogdieren een splitsing
								plaats in Buideldieren en zoogdieren met een placenta. In het
								Boven-Krijt ontwikkelden zich de laatste in uiteenlopende
								richtingen (o.a. Insecteneters en Primaten).
								De grote faunistische veranderingen (snel uitsterven van vele
								groepen) met het einde van het Krijt worden in verband gebracht
								met de inslag van een groot buitenaards lichaam. Waarschijnlijk
								was het een in drie of meer meteorieten uiteengevallen komeet;
								in aanmerking komen de inslagkrater Chicxulub (Maya-woord voor
								�het achterwerk van de duivel�) op het Mexicaanse schiereiland
								Yucat�n, 200 km doorsnede, de Manson-krater in Iowa, doorsnede
								30 km en de Popigay-krater in het midden van Siberi�, doorsnede
								100 km. Een belangrijk argument voor de inslagtheorie is de
								aanwezigheid op tal van plaatsen op aarde van een dun kleilaagje
								met een hoog gehalte aan iridium, op de grens van Krijt en
								Paleogeen. Iridium, een metaal uit de platinagroep, is in de
								aardkorst buitengewoon zeldzaam, maar heeft kosmisch een veel
								grotere verspreiding. De atmosferische gevolgen, vnl. een
								stijgen van de temperatuur met 10 �C door het vrijkomen van
								gigantische hoeveelheden kooldioxide, moeten een groot deel van
								de hele voedselketen be�nvloed hebben. Naast het uitsterven van
								de grote dinosauri�rs (kleine soorten, met een lichaamsgewicht
								van ca. 25 kg, zijn nog uit het Paleoceen bekend) zijn er ook
								grote veranderingen in tal van groepen van ongewervelde dieren
								en bij planten (in zee levende algen).
								
								Klimaat 
								Sporen van vergletsjeringen zijn uit het Krijt niet bekend.
								De Tethys was een warme oceaan en aan weerszijden komen in een
								brede gordel overvloedig kalksedimenten met riffen voor.
								Afzettingen met koollagen zijn wijdverbreid, evenals evaporieten.
								Alle gegevens wijzen op een minder uitgesproken klimaatzonering
								dan thans. 18O/16O-verhoudingen in de carbonaten van
								zeefossielen wijzen voor grote delen van Europa op
								watertemperaturen tot 25 �C.
								
								Tektonische en magmatische activiteit 
								In het gebied van de Tethys begonnen tegen het einde van het
								Onder-Krijt de alpine orogenetische bewegingen, die zich in het
								Boven-Krijt voortzetten (austrische fase, pre-Gosaufase). Het
								karakter van de metamorfose wijst er op dat langs de randen van
								de Tethys onderschuiving plaatsvond. Het onregelmatige reli�f
								leidde tot afzetting van flysch-sedimenten in de Penninische
								zone. In het hele alpine gebergtesysteem, van het Iberisch
								Schiereiland tot Zuidoost-Azi�, is het Boven-Krijt een tijd van
								bewegingen. Hetzelfde geldt voor de randen van de Grote Oceaan,
								waar deze bewegingen soms gepaard gingen met intrusie van
								granodiorietische gesteenten. Zwakke bewegingen, gedeeltelijk
								langs breuken, vonden ook in Noordwest-Europa (o.a. in
								Nederland) plaats (subvariscische bewegingen). Zij gaven soms
								aanleiding tot aanzienlijke erosie.
								
								Delfstoffen 
								Steenkool, meestal zachte, bitumineuze kool, wordt o.a. in
								Noord-Amerika ontgonnen. Zand- en kalkstenen vormen overal
								belangrijke reservoirgesteenten waaruit aardolie wordt gewonnen;
								in Nederland zijn dit vooral de zanden in het Onder-Krijt (Schoonebeek;
								Zuid-Holland). De magmatische activiteit die gepaard ging met de
								alpine bewegingen, heeft zowel in het gebied van de Tethys als
								om de Grote Oceaan tot het ontstaan van ertsafzettingen geleid.
								Kalkstenen van het Krijt worden ontgonnen als bouwsteen en als
								grondstof voor de kunstmest- en de cementindustrie.