Rubriek :
Poolgebieden
Landdieren van de toendra
Robben zijn het
belangrijkste voedsel van de poolberen, die het grootste
gedeelte van hun tijd op het ijs of in het water doorbrengen. Ze
eten ook jonge walrussen, vissen, dode walvissen, zeewier en
vogeleieren. Wanneer ze landinwaarts trekken bestaat hun
maaltijd voornamelijk uit knaagdieren en uit gras. De vrouwtjes
beren (soms ook de mannetjes) graven in de maand oktober diepe
holen in de sneeuwwallen en daar worden de jongen medio december
geboren. Deze jongen, ongeveer ��n tot twee per gezin, blijven
tot half maart in de holen. Zelfs wanneer ze al een jaar oud
zijn worden ze nog steeds gezoogd door de moeder, die hen
beschermt en hen leert te jagen. Wanneer ze twee jaar oud zijn
jaagt de moeder ze weg en moeten ze het zelf zien te rooien.
Op
het vasteland komt nog een ander soort van beer voor : de grijze
beer. Deze leeft op open vlakten. Hij is een echte
toendrazwerver. Beren houden geen echte winterslaap. Ze graven
zich wel enkele maanden in (in holen) en verkeren in een vorm
van �verdoving�, maar verlaten nu en dan hun schuilplaats om
voedsel te zoeken.
De siksik ofwel eekhoorn is het enige toendradier dat effectief
een echte winterslaap houdt. Die doet dat ongeveer twee derde
van het jaar in een diep hol. Deze winterslaap wordt mogelijk
gemaakt door een inwendig mechanisme dat de eekhoorn in staat
stelt om in leven te blijven, ook al bereikt zijn
lichaamstemperatuur bijna het vriespunt. In deze toestand is de
ademhaling bijzonder traag (��n keer per twee of drie minuten),
zodat warmte en energie gehandhaafd blijven.
De poolvos zwerft het hele jaar door over de toendra rond. In de
zomerperiode is zijn pels bruin-grijs, maar later verandert hij
in het smetteloze wit, dat jammer genoeg door de bontindustrie
erg op prijs wordt gesteld. In de zomer bestaat zijn menu uit
lemmings. Lemmings zijn geliefde prooidieren voor uilen, wolven,
lynxen en wezels. Daarnaast zijn ze vaak de prooi van raven en
haviken. Hun aantal is echter vrij groot, doordat de vrouwtjes
hun eerste jong al ter wereld brengen nog voordat ze zes maanden
oud zijn. Per jaar kan een vrouwtjeslemming wel zes keer
bevallen. Een grote sterfte bij de lemming leidt onvermijdelijk
tot een kleiner aantal vossen, die hun belangrijkste bron van
voedsel kwijt zijn. Dit be�nvloedt dan weer het leven van de
Eskimo�s die grote aantallen vossen strikken. Wanneer er een
zeer groot tekort aan voedsel is, eet de vos zelfs de
uitwerpselen van de beer op.
In tegenstelling tot de lemming weerstaan bepaalde dieren de
strenge winterkoude niet onder, maar boven de grond. E�n van hen
is de haas. Zijn bruine zomervacht wordt in de winter helemaal
wit, een ideale camouflage dus. In de meest noordelijk gelegen
gebieden blijft de haas echter het hele jaar door wit.
Nog een andere bewoner van deze uiterst noordelijke landen is de
kariboe. Er bestaan drie soorten : de berg-, de bos- en de
vlaktekariboe. Enkel de laatste is de echte bewoner van de
toendra. Het woord kariboe is afkomstig van de Micmac-Indianen
en betekent zoveel als �schopper�. Dit heeft betrekking op de
gewoonte van het dier om �s winters met zijn hoeven in de sneeuw
te wroeten, op zoek naar korstmos.
De kariboe is een rendier uit Noord-Amerika en de Eskimo�s waren
ooit volledig op dit dier aangewezen. De kariboe leverde hen de
elementaire levensstoffen : vlees om te eten, huiden om er
winterkledij van te maken, geweien om tot gereedschap te
verwerken en vet voor verwarmings- en verlichtingsdoeleinden. In
de 18de en 19de eeuw kwamen nog grote kariboekudden voor, maar
de Europese bontindustrie heeft hun aantal snel gereduceerd. De
bewoners van de poolstreken gingen hun vallen voor de blanke man
zetten en werden uitgerust met vuurwapens in plaats van de
vroegere primitieve wapens.
Kariboes zijn onvermoeibare trekkers. Wanneer ze het bergachtige
land in het noorden verlaten om te gaan overwinteren in de
bossen van het subpoolgebied, moeten ze een afstand van zo�n
1.300 kilometer afleggen. De kariboe heeft twee grote vijanden :
de wolven en de insectenplagen.
In tegenstelling tot de vlaktekariboe trekt de ruig behaarde
muskusos - foto links (de zeldzaamste van de grotere pooldieren)
niet
weg voor de winterkoude, maar trotseert alle ontberingen,
inclusief de vier maanden duisternis. Er was een tijd waarin de
muskusos (die gespleten hoeven heeft) rondtrok door het hele
noordpoolgebied, maar in wilde staat komt hij nu enkel nog voor
in Canada en Groenland.
De volwassen mannetjes vertonen vrij veel gelijkenis met de
Amerikaanse buffel, maar in feite is de muskusos verwant aan de
schapen en de geiten. De Tibetaanse takin, het wilde dier dat
meer op een koe lijkt, is de enige nog levende naaste verwant.
De mannetjes zijn in de herstperiode het levendigst, want ze
moeten dan vechten om hun harems bijeen te houden. De kudden
zijn klein en deze dieren kunnen met hun scherpe, gekromde
horens gevaarlijk voor de dag komen. Wanneer ze worden
aangevallen verzamelen ze zich in een cirkel, waarbij de jonge
dieren zich dicht tegen de flanken van de volwassenen
aandrukken. Hun hoofdvoedsel bestaat voornamelijk uit
dwergwilgen, zeggen en gras. Ze vinden dit voedsel meestal bij
bergstromen en rivieren. Ze zijn beschermd tegen de kou door een
dikke, zachte laag wol, die zich onder de buitenste vachtharen
bevindt.