|
In
het zuiden van de Verenigde Staten, West-Indi� en de
landen in Midden- en Zuid-Amerika tot in het noorden van
Argentini� komen veel levendbarende tandkarpers voor (Poeciliidae).
Ze leven in zowel zoet als in brak water. De
tweevormigheid van de seksen is typerend. Bij de
mannetjes is de aarsvin een voortplantingsorgaan dat
gonopodium wordt genoemd. De grootste soorten zijn niet
langer dan 20 cm. De mannetjes zijn meestal kleiner dan
de vrouwtjes. Een aantal keer per jaar worden eieren
geproduceerd. Het aantal jongen per baring varieert per
soort : soms zijn het er een paar, soms ook honderden.
De pasgeboren jongen zijn volledig ontwikkeld en meteen
in staat onafhankelijk te leven. Het vrouwtje is een
aantal malen drachtig van ��n bevruchting.
Levendbarende vissen die in gevangenschap leven, hebben
veel plantaardig en dierlijk voedsel nodig. De vrouwtjes
van veel soorten zijn kannibalistisch en moeten direct
van hun jongen gescheiden worden. Dit is mogelijk door
het zwangere vrouwtje in een drijvend broedbakje te
houden; de jongen zwemmen dan door een spleet naar
buiten en blijven zo buiten haar bereik.
Vlak na hun geboorte beginnen de jongen te jagen op
fijngewreven levend voer; ze eten ook droog en
kunstmatig voer. Ze groeien snel. Tijdens genetische
proeven of tijdens het kweken van de mooist gekleurde
exemplaren moeten de jonge mannetjes en vrouwtjes zo
snel mogelijk van elkaar gescheiden worden en apart
opgroeien. De meeste soorten produceren geelachtige en
albinovarianten; die mutanten worden geselecteerd voor
aquariumhouders.
|