Lichaamsbouw van een vlinder
Het lichaam van een rups is,
zoals bij alle insecten, opgebouwd uit een kop,
een borststuk en een achterlichaam. Een rups is
vooral een vreetmachine. Hij is vrij eenvoudig
gebouwd. Eigenlijk bestaat hij uit weinig meer
dan een kop met daarachter dertien segmenten.
Aan de kop vallen vooral de grote kaken op.
Daarmee kan een rups in vrij korte tijd grote
hoeveelheden voedsel fijnkauwen en verorberen.
Tussen de kaken monden de klieren uit, die een
vloeistof produceren waarmee zijdedraad wordt
gemaakt. Aan beide kanten van de kaken zitten
twee kleine antennes met daarbij een aantal
eenvoudig gebouwde oogjes, ocelli genaamd. Aan
elke van de eerste drie borstsegmenten zit een
paar echte poten. Die dienen meer voor het
vasthouden van het voedsel dan voor de
voortbeweging. Aan de segmenten zes tot en met
negen zitten zogeheten onechte poten of
buikpoten vast, terwijl het laatste segment de
grote naschuivers draagt. Met al deze poten, die
voorzien zijn van een aantal haakjes, kan een
rups uitstekend lopen en zich ook stevig aan een
plant vasthouden. Aan de zijkanten van elk
segment zijn duidelijk openingen te
onderscheiden. Die geven toegang tot een systeem
van buizen, die een rol spelen bij de ademhaling
van de rups. Afhankelijk van de soort hebben
rupsen een lichaam dat kaal is of voorzien van
haren, stekels, staarten, enzovoort.
Ook het vlinderlichaam heeft de typische opbouw
van een insectenlichaam met een kop, een borst
en een achterlijf. Aan de kop bevindt zich een
aantal opvallende organen, waarvan met name de
antennes, de roltong en de facetogen opvallen.
De antennes die aan beide kanten van de kop
zitten, hebben niet alleen de functie van
evenwichts- en tastorgaan, maar dienen vooral
als neus voor de vlinder. Mannetjes onder de
nachtpauwogen kunnen met hun uiterst gevoelige
antennes een vrouwtje van hun soort ruiken op
een afstand van vele kilometers. Zij hebben ��n
van de gevoeligste neuzen in het hele
dierenrijk. Verder beschikt een vlinder over een
roltong. Dat is als het waren een oprolbaar
rietje, waarmee hij zijn voedsel opzuigt. Omdat
een vlinder geen kaken heeft om mee te bijten of
te kauwen, is hij aangewezen op vloeibaar
voedsel. Dat zuigt hij op met zijn roltong. De
belangrijkste voedingsvloeistof is nectar uit
bloemen, maar sommige vlinders zijn ook dol op
het sap van rottend fruit, van dode dieren, en
van mest of urine. Passiebloemvlinders
verzamelen af en toe stuifmeel, dat aan hun
roltong blijft kleven. De eiwitten uit dat
stuifmeel maken ze oplosbaar en zuigen ze
vervolgens via hun roltong op.
Zij zijn op die manier in staat vaste stof als
voedselbron te benutten. Een dergelijke manier
van voedselopname is uitzonderlijk onder de
vlinders. Bij sommige vlinders is de roltong
kort, nog een centimeter lang, terwijl bij een
vlinder als de windepijlstaart vijftien
centimeter geen uitzondering is. De vlinders
behoren tot de familie van de
nachtpauwoogachtigen en nog enkele andere
nachtvlinderfamilies moeten het trouwens
helemaal zonder roltong stellen. Deze vlinders
bezoeken geen bloemen, nemen dus geen voedsel op
en leven daarom ook maar heel kort, meestal niet
meer dan enkele dagen.
De ogen van een vlinder zijn opgebouwd uit een
groot aantal kleine oogjes, de facetten. Met
ogen die een dergelijke structuur hebben, zijn
vooral bewegingen goed waar te nemen, van een
snel dichterbij komende vogel bijvoorbeeld of
ander gevaar. En natuurlijk ook van een
rondvliegende soortgenoot, die misschien een
geschikte huwelijkskandidaat is. Vlinders kunnen
ook heel goed kleuren zien. Bloemen weten ze
bijvoorbeeld te vinden dankzij hun kleuren.
|