Rubriek :
Dier - algemeen
Loofbossen van het nearctisch
gebied
Toen de eerste
pioniers zich in Noord-Amerika vestigden, waren ze zeer onder de
indruk van de enorme loofbossen. Het woud strekte zich uit van
de Grote Meren in het noorden tot de Golf van Mexico in het
zuiden en bedekte dus bijna de hele oostelijke helft van dit
gedeelte van Noord-Amerika. Nadat de verbijstering van de
kolonisten over de uitgestrektheid van de
wouden verdwenen was,
gingen ze aan de slag en begonnen het woud te verwoesten. De
natuur moest eerst een plaats afstaan aan boerderijen en dorpen,
die langzaam maar zeker uitgroeiden tot industriegebieden en
steden. Een gebied waar de mens niet toesloeg, was bijvoorbeeld
de oostelijke rug van de Appalachen, het gebergte dat zich vanaf
de Canadese grens in zuidelijke richting uitstrekt tot in
Alabama.
Op het ogenblik dat de uitgestrekte bossen van eiken, iepen,
notenbomen, populieren en talloze andere boomsoorten moesten
wijken voor de menselijke opmars, veranderde ook het
dierenleven. Niet alle dieren reageerden op dezelfde manier.
Sommige trokken zich terug in moeilijk toegankelijke gebieden,
andere pasten zich aan bij de nieuwe omstandigheden, terwijl
weer anderen totaal verdwenen. Sommige diersoorten, zoals de
vroeger veel voorkomende timberwolven en poema's zijn bijna
uitgestorven. Andere diersoorten, zoals de wilde kalkoen en het
Virginia-hert, treft men nog zeer zelden aan. Het Virginia-hert
heeft men gelukkig voor uitsterven kunnen behoeden. Deze soort
heeft zich weer met succes gevestigd in sommige natuurreservaten
en nationale parken.
De bever is ��n van de dieren die het zwaarst getroffen is door
de opmars van de mens. Voor de grote intocht waren de bevers met
miljoenen in Noord-Amerika aanwezig. Gedurende een periode van
tweehonderd jaar werd er uitvoerig jacht gemaakt op de bever.
Het is moeilijk een dier aan te wijzen dat nog meer in de
verdrukking kwam door de fanatieke jachtpartijen. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat de bever een vrij zeldzame verschijning
was geworden in het begin van de negentiende eeuw. Om in leven
te blijven, moeten drie voor de bevers zeer belangrijke dingen
in de omringende natuur voorhanden zijn.
In
de eerste plaats het water van meren of rivieren, wat de bevers
niet alleen nodig hebben om te drinken, maar ook om in de oevers
hun holen te bouwen. Ten tweede hebben ze boomschors nodig, want
dat is hun belangrijkste voedselbron. Ten derde hebben ze het
harde hout van grote bomen nodig voor het bouwen van hun dammen,
kanalen en vooral hun woningen. De bever had de enorme pech dat
men zijn bestaan ontdekte juist op het ogenblik dat het dragen
van bontmutsen mode werd. De handel in beverhuiden raakte toen
in een enorme stroomversnelling.
De bever was al bijna volledig uitgemoord, toen het dragen van
bontmutsen uit de mode raakte. Bevers zijn gelukkig bijzonder
taaie rakkers en de dieren die aan de grote slachting
ontsnapten, slaagden erin - mede dankzij de beschermende wetten
die in de negentiende eeuw van kracht werden - weer een talrijk
volkje op te bouwen.
De huis van het wasbeertje was in die tijd net zo populair als
die van de bever. De staart, met fraaie strepen, was zeer
geliefd als versiering van de mutsen van de woudlopers. Wasberen
komen alleen in Amerika voor.
Vrijwel ieder dier maakt ruim baan voor de gestreepte skunk.
Zijn niet gewelddadige maar wel zeer doelmatige afweer bestaat
uit een afgrijselijke stank. Die stank produceert hij met de
hulp van anaalklieren (in zijn achterwerk) en hij kan zelfs de
stinkende uitscheiding in de ogen van de belagers spuiten. De
meeste roofdieren hebben daarom geen belangstelling voor de
skunk. toch zijn er wel roofdieren, zoals poema's en rode lynxen
(zie foto), die als ze enorme honger hebben de skunk aanvallen.