Rubriek :
Historische figuren
Maarten Luther
Luther, Maarten
(Duits: Martin) (Eisleben 10 nov. 1483 - aldaar 18 febr. 1546),
de eerste kerkhervormer van de 16de eeuw, stamde uit een
boerengeslacht.
1. Jeugd, studie en priesterwijding
Zijn vader was in de mijnbouw (koper) tot een zodanige
welstand gekomen, dat hij zijn zoon rechten kon laten studeren.
Luther begon deze studie in 1501 in Erfurt. In 1505 meldde hij
zich aan bij het augustijnenklooster aldaar, na een innerlijke
crisis, die door enkele uiterlijke gebeurtenissen (o.a. een
gevaarlijk onweer) was verhevigd. Van dit moment af studeerde
hij theologie en in 1507 werd hij tot priester gewijd. In 1508
volgde zijn overplaatsing naar het klooster in Wittenberg, waar
hij aan de door de keurvorst Frederik de Wijze gestichte nieuwe
universiteit docent werd. In 1510 reisde hij naar Rome in
verband met moeilijkheden binnen de orde. In 1512 promoveerde
hij en ontving hij van zijn prior Joh. von Staupitz de opdracht
om colleges te geven in de bijbelse theologie. Deze opdracht is
beslissend geworden voor zijn ontwikkeling tot reformator. Bij
de voorbereiding van zijn colleges bediende hij zich zowel van
de toen klassieke commentaren als van het modernste materiaal,
o.a. de Annotationes van Erasmus. Geholpen door deze exegeten,
maar toch het allermeest door zijn eigen niet aflatende wil om
door te dringen tot de wezenlijke betekenis van de bijbel, kwam
hij bij de voorbereiding van zijn colleges over Paulus' brief
aan de Romeinen tot het inzicht dat in de kerk de zekerheid van
Gods schenkende gerechtigheid centraal moet staan en niet Gods
eisende gerechtigheid. Geen mens kan zichzelf echte
rechtvaardigheid tegenover God verwerven, maar hij kan alleen
vertrouwen op God, die hem rechtvaardig maakt om Christus' wil (Rom.
1:16, 17: 'de rechtvaardige zal door het geloof leven'). Zijn
vroege geschriften geven blijk van een hernieuwd theologisch
inzicht en een daarop gebaseerde dynamische gedachtewereld.
2. Stellingen tegen de aflaat
Maar wat de studenten te horen kregen, werd pas
gemeengoed door de confrontatie met de grove aflaattheorie�n. De
verkooporganisatie van deze aflaten, die kwijtschelding van
straffen in het vagevuur beloofden, werd in Saksen geleid door
Tetzel. Op Wittenbergs grondgebied werd de verkoop op deze wijze
niet toegelaten, maar Luther kwam er zijdelings toch mee in
aanraking en tegen in opstand. Zo ontstonden de 95 stellingen,
bedoeld voor een academisch dispuut, maar spoedig verspreid in
geheel Duitsland. Of deze stellingen nu aan de deur van de
slotkerk zijn aangeslagen of niet - de traditie in dezen wordt
bestreden door enkele historici, o.a. de rooms-katholiek E.
Iserloh - is daarbij van weinig belang. Alleen zou Luther in het
geval dat het aanslaan niet heeft plaatsgehad, nog duidelijker
de offici�le weg bewandeld hebben, omdat zijn eerste daad dan de
toezending van de stellingen aan de aartsbisschop geweest zou
zijn.
3. Theologie
In het voorjaar van 1518 vertrok Luther naar Heidelberg
om zich daar op de kapittelvergadering van de augustijnerorde
nader over deze zaak te verklaren. Daar bleek hoe de reactie op
de aflaatkwestie slechts een uitvloeisel was van zijn volkomen
vernieuwd bijbels-theologisch denken. Luther noemt het zelf de
theologie van het kruis, van de gebrokenheid. Wij bouwen ons
geloof niet op wat wij zien, doen of laten, maar tegen wat wij
zien in en niet op basis van ons doen of laten; alleen op de
Heer, die door de dood van zijn geliefde Zoon de dood overwon,
stellen wij alle vertrouwen - op dat vreemde werk, dat de
verhulling was van zijn eigenlijke werk, dat voortkwam uit zijn
liefde voor de mens. Deze theologische vernieuwing kwam zeker
niet geheel uit de lucht vallen. Een belangrijke rol speelde
zijn nominalistische scholing, die rede en geloof minder in
elkaars verlengde zag dan de thomistische filosofie (zie
thomisme) en theologie, maar ook de door hem herkende en erkende
verwantschap met de gedachten van 'Stillen in den Lande' als de
14de-eeuwse prediker en mysticus Tauler en anderen. De
voornaamste bron echter blijft de bijbelse theologie, waarbij
zowel het Nieuwe als het Oude Testament, vanuit de grondtalen
uitgelegd, tot zijn recht komt.
4. Veroordeling
In 1518 volgden een verhoor voor kardinaal Cajetanus en
een openbaar dispuut met de dominicaan Eck, en pas in 1520 kwam
het na een verzoeningspoging, waar Luther in zoverre op inging
dat hij een eerbiedige brief aan de paus richtte zonder echter
iets van zijn visie als zodanig af te doen, tot een definitieve
breuk. De dreigbul Exsurge Domine (15 juni 1520) waarschuwde hem
dat de ban onafwendbaar was. De keurvorst bleef hem echter
beschermen. In 1520 ook verschenen de drie zeer belangrijke
geschriften: An den christlichen Adel; De captivitate Babylonica
ecclesiae (= Van de Babylonische gevangenschap der kerk) en Von
der Freiheit eines Christenmenschen. In 1521 verscheen Luther
voor de Rijksdag te Worms en verklaarde voor de keizer en de
vorsten dat hij zijn principi�le geschriften niet kon herroepen,
omdat zij op de bijbel gegrond waren. Ook de rijksban werd nu
over hem uitgesproken, waarna vrienden hem verborgen op de
Wartburg. Hij hield het daar een jaar uit, vertaalde er het
Nieuwe Testament in het Duits, maar ging naar Wittenberg terug,
toen daar de chaos dreigde.
5. Boerenopstand
Het moeilijkste jaar werd 1525. De Reformatie had de
gehele feodale samenleving aan het wankelen gebracht. Een van
degenen die wat dat betreft ver gaande consequenties trokken,
was Thomas M�nzer. Toen de boeren in opstand kwamen, ried Luther
de doodsbange vorsten, die hij eerder fel op hun plichten
tegenover hun onderdanen gewezen had, aan, deze opstand krachtig
te onderdrukken. Hij erkende de noodzaak van sociale
hervormingen, maar hij die aan Vaticaan en clerus het recht
ontzegd had tot wereldlijke en politieke machtsuitoefening, kon
evenmin aan zijn aanhangers geweldpleging en machtsvorming in
naam van het evangelie toestaan. De slachtoffers van de winnende
heersers konden in deze keuze weinig anders zien dan een keuze
v��r de machthebbers en daarmee verloor Luther een groot deel
van zijn populariteit als volksheld. Temidden van al deze
ellende trok hij de consequenties uit zijn inzicht in de
heiligheid van het gewone menselijke leven inclusief het
huwelijk, legde zijn monnikspij af en huwde de uit het klooster
Nimbschen ontvluchte non Katharina von Bora.
6. Verdere theologische ontwikkeling
Zijn theologische werkzaamheid bereikte intussen een
hoogtepunt in het dispuut met Erasmus over de vrijheid van de
wil (De servo arbitrio, 1525). Luther hield tegenover Erasmus,
die uitging van de menselijke vrijheid, vast aan de vrijheid van
Gods genade: God werkt ons heil, wij voegen daar niets aan toe,
daardoor is ons heil geen dubieuze zaak, maar een kwestie van
vertrouwen, van geloof in Christus. Zijn overwinning op zonde en
dood betekent dat de weg vrij is voor een herboren mens-zijn,
een uit genade geschonken gerechtigheid waardoor de mens ondanks
zijn schuld toch in Gods ogen rechtvaardig wordt geacht.
In toenemende mate had Luther te maken met meningsverschillen in
de jonge reformatorische beweging. De 'geestdrijvers' die ook de
bijbel niet als laatste openbaring wilden laten gelden,
beschuldigden hem ervan niet ver genoeg te gaan. Van geheel
andere aard was het dispuut met Zwingli, zijn partner in het om
politieke redenen op touw gezette Avondmaalsgesprek in Marburg
in 1529. Zwingli zag de viering van het Avondmaal als een
zinnebeeldige handeling. Luther zag het in het verlengde van
Gods werk in Christus, in Wie Hij zich verhuld zo diep in de
aardse werkelijkheid begeven heeft.
7. Invloed op liturgie en kerkmuziek
Temidden van alle politieke verwikkelingen en ondanks
wereldwijde contacten bleef Luther de universiteit trouw.
Daarnaast was hij de praktische theoloog, die in de stadskerk
predikte en liturgie en kerkzang vernieuwde. Hij bewerkte
bestaande kerk- en volksmelodie�n, maar schiep ook eigen
melodie�n, zoals Ein Feste Burg, en werd daarmee de grondlegger
van de evangelische kerkmuziek. Naast een Duitse mis (1526) en
een nieuwe hymnologie in de volkstaal, ontwierp hij het koraal
dat een geweldige invloed zou uitoefenen op de Duitse muziek. In
zijn muzikale arbeid werd hij bijgestaan door de musicus Joh.
Walter. Typerend is in dit verband Luthers uitspraak dat na de
theologie niets zo belangrijk is voor de innerlijke bevrijding
van de mens als de muziek.
De laatste jaren voor zijn dood werden bemoeilijkt door ziekte
en teleurstellingen. Uit die tijd stammen naast werken die
getuigen van grote innerlijke diepgang, ongebroken geestkracht
en humor ook vele verbitterde uitlatingen, zo over de joden, van
wie hij verwacht had dat zij het evangelie, nu het gezuiverd te
horen was, zouden aanvaarden. Hij was zich - en dat is geheel in
overeenstemming met het hart van zijn theologie - zijn
tekortkomingen maar al te goed bewust; zijn laatstopgeschreven
woorden zijn: 'wij zijn bedelaars, dat is waar'. Zie verder
lutheranisme, Lutherse kerken en protestantisme.