De
mandarijnslang
De
mandarijnslang of Elaphe mandarina is beslist de
kleurrijkste van de Aziatische rattenslangen en
lijkt qua uiterlijk helemaal niet op de andere
leden van dit geslacht. Ze kan ongeveer ��n
meter lang worden maar is gewoonlijk iets
kleiner, en haar grijze lichaam heeft een
tekening van een enkele rij van felgele vlekken
op de rug. Iedere vlek heeft een brede zwarte
rand, die op de rug breder is dan op de flanken
en de randen kunnen tegen elkaar aanliggen. De
kop heeft een opvallende tekening van zwarte en
gele V-vormige strepen. Ze komt uit Zuid-China,
waar ze wordt aangetroffen in middelhoge
streken.
In de loop der jaren moeten er in het wild
duizenden exemplaren gevangen zijn, maar ondanks
de inspanningen van toegewijde slangenhouders
zijn ze allemaal doodgegaan. Het blijkt dat ze
veel parasieten met zich meedragen en veel te
lijden hebben van de stress die gepaard gaat met
de opsluiting en het transport van de dieren. De
eieren die wilde exemplaren net konden leggen
voor ze bezweken, zijn zo nu en dan met succes
in de broedmachine tot ontwikkeling gebracht.
Wanneer deze exemplaren eenmaal geslachtsrijp
zijn, lijkt het waarschijnlijk dat er in de
toekomst in gevangenschap gefokte broedlingen
beschikbaar zullen zijn. Ze hebben een iets
lagere temperatuur nodig dan andere
rattenslangen. Een temperatuur van 20-25 graden
Celsius lijkt bevredigend te zijn, en een hogere
luchtvochtigheid. De onderlaag is van
bastsnippers die van tijd tot tijd licht
besproeid moeten worden. Een verstopplek is
essentieel, aangezien zelfs in gevangenschap
geboren dieren vaak nerveus zijn. Ze eten muizen
en het opfokken van de jongen lijkt geen
problemen op te leveren. Hoewel de fok in
gevangenschap maar zelden is gelukt, lijkt het
erop dat een afkoelingsperiode tot ongeveer
twaalf graden Celsius in ieder geval
noodzakelijk is. De legsels lopen uiteen van
drie tot tien eieren. Deze komen uit na een
broedtijd van 50-55 dagen bij ongeveer 26 graden
Celsius en het opfokken van de jongen levert
weinig problemen op.
|