De
manenrob of Patagonische zeeleeuw
De
manenrob of Otaria byronia. Grootte : mannetje
lichaamslengte 2,8 meter en gewicht tot
driehonderd kg. Wijfje tot twee meter, gewicht
zestig kg. Uiterlijk : donkerbruine rug, in de
zomer overgaand in dof taankleurig; onderzijde
geelbruin. Bij de mannetjes ontwikkelen zich
ruige bruine of gele manen over kop en
schouders; de wijfjes, die over het geheel
kleiner en slanker zijn, hebben geen manen, maar
de kop en de nek zijn bleker dan de rest van het
lichaam. De jongen zijn bij de geboorte zwart of
donkerbruin, na enkele maanden verharen zij en
krijgen een grijze vacht; eenjarige dieren zijn
roodachtig bruin.
Verspreidingsgebied : het zuiden van
Zuid-Amerika van ongeveer twaalf graden z.br. in
Brazili� tot Uruguay, de Falkland-eilanden,
Argentini�, Tierra del Fuego, Chili en Peru tot
vier graden z.br. Het voortplantingsgebied is
onbepaald, aan de oostkust liggen de meeste
kolonies ten zuiden van de dertigste
breedtegraad, maar in het westen zijn de
voortplantingsgroepen naar het noorden toe
verspreid tot de Peruviaanse Chincha-eilanden en
mogelijkerwijs nog verder.
Manenrobben, ook bekend als Patagonische
zeeleeuwen, zijn grote, zwaar gebouwde dieren,
die gezellig (in groepen van soms wel
tweehonderd individuen) leven op stranden en
vlakke terreinen op een paar honderd meter van
de zee. Zij zijn vooral goed bekend door
onderzoekingen op de Falkland-eilanden, waar ze
het hele jaar door aanwezig zijn en een groot
gedeelte van de tijd doorbrengen in het water,
maar aan land komen om in ongeregelde groepen op
en tegen elkaar aan te slapen. Tussen december
en februari nemen de grote bullen hun dicht bij
elkaar liggende ligplaatsen langs de stranden
weer in en vormen daar harems door acht tot tien
volwassen wijfjes om zich te verzamelen en
rivalen te verdrijven. De jongen worden in de
zomer geboren, voornamelijk eind december en
begin januari. Paring vindt enkele dagen na de
geboorte plaats. De jongen kunnen wel tot een
jaar of nog langer gevoed worden, hoewel de
meeste al voor zichzelf beginnen te jagen tegen
de tijd dat ze zes maanden oud zijn. De
achtervolging door jagers heeft sommige
Zuidamerikaanse zeeleeuwen ertoe gebracht te
gaan leven op ontoegankelijke kusten, waar hun
sterftecijfer echter hoog is. Elders zijn de
aantallen op onduidelijke wijze afgenomen. Op de
Falkland-eilanden bleek omstreeks 1970 het in de
jaren dertig geschatte aantal van 380.000 dieren
verminderd te zijn tot niet meer dan ongeveer
dertig duizend en niemand weet waardoor.
Overigens is het een talrijke soort, waarvan de
wereldpopulatie tegenwoordig ongeveer 275.000
dieren telt.
|