Rubriek :
Historische figuren
Mao Zedong
Mao Zedong of Mau
Tse-toeng (Shaoshan, Hunan, 26 dec. 1893 - Peking 9 sept. 1976),
Chinees revolutionair en partijleider, was afkomstig uit een
familie van kleine boeren. Hij volgde een onderwijzersopleiding
in Changsha, vervulde zijn militaire dienstplicht en was actief
in revolutionaire studieclubs e.d. In 1918 vertrok Mao uit Hunan
naar Peking, waar hij een betrekking vond als assistent aan de
universiteitsbibliotheek. Hier kwam hij onder de invloed van Li
Dazhao (Li Ta-tsjau), de eerste Chinese filosoof die marxist
werd.
In juli 1921 nam Mao deel aan de oprichtingsvergadering van de
Chinese Communistische Partij (CCP) in Peking. In okt. 1921 werd
hij secretaris van de CCP in Hunan, waar hij zich wijdde aan de
opbouw van partij en vakbeweging. Bedreigd met arrestatie
vluchtte Mao in 1923 naar Sjanghai. Op het derde congres van de
CCP in 1923 werd Mao in het Centraal Comit� gekozen. Bij de
totstandkoming van het bondgenootschap tussen Guomindang (Kwo-min-tang)
en CCP in 1924 werd hij een van de zes communistische leden van
het zestien leden tellende Centrale Uitvoerende Comit� van de
Guomindang; hij vervulde verschillende functies in CCP en
Guomindang.
In 1927 schreef Mao zijn beroemd geworden Rapport over een
onderzoek naar de boerenbeweging in Hunan, dat het uitgangspunt
zou vormen van de ontwikkeling van zijn opvattingen over de voor
China meest geschikte vorm van revolutie. In hetzelfde jaar kwam
het tot een door Tjiang K'ai-sjek (Chiang Kai-shek) geforceerde
breuk tussen Guomindang en CCP, waarop hij zich, na twee
mislukte pogingen tot opstand in Jiangxi en Hunan, terugtrok in
de Jinggangheuvels van Jianxi. Daar begon Mao een guerrilla,
tezamen met de troepen van Zhu De (Tsjoe Te), die met de zijne
het 4de leger van het Chinese Rode leger van Arbeiders en Boeren
vormde. Vrijwel afgesneden van de offici�le, in de illegaliteit
verdreven leiding van de CCP, volgde Mao zijn eigen politieke
weg, die hem in de daaropvolgende jaren regelmatig in conflict
met de CCP-top bracht.
Tussen 1930 en 1934 voerde Tjiang K'ai-sjek vijf
omsingelingscampagnes tegen de communisten in Jiangxi. De
laatste campagne bracht Mao zozeer in het nauw, dat besloten
werd tot een uitbraak (herfst 1934). Zo begon de legendarische
Lange Mars, tijdens welke Mao op een conferentie in Zunyi in
jan. 1935 definitief de macht in de partij wist te veroveren.
Eind 1935 bereikten de overgebleven eenheden van het Rode Leger
onder Mao de noordwestelijke provincie Shaanxi, waar hij zijn
hoofdkwartier in Yan'an vestigde. In deze jaren gaf Mao gestalte
aan zijn politieke en militaire theorie�n, bestudeerde hij het
marxisme en schreef hij zijn voornaamste geschriften
(Strategische problemen van de Chinese revolutie; Over de
praktijk; Over de tegenstellingen; Over de nieuwe democratie).
In juli 1937 kwam het opnieuw tot een bondgenootschap tussen CCP
en Guomindang, nu tegen de Japanse aanvallers. Terzelfder tijd
wist de CCP zijn invloed op het platteland uit te breiden door
de guerrilla tegen de Japanners, terwijl in Yan'an de basis werd
gelegd voor de bestuurspraktijken waarmee de CCP uiteindelijk
heel China zou besturen. Na de nederlaag van Japan brak, ondanks
Amerikaanse bemiddelingspogingen, de burgeroorlog opnieuw uit,
die in 1949 met de overwinning van de CCP eindigde. Mao werd
staatshoofd van de Volksrepubliek China (1 okt. 1949), nadat
zijn machtspositie op het 7de partijcongres in 1944
geconsolideerd was.
In 1949 vertrok Mao voor zijn eerste buitenlandse reis naar
Moskou, waar de moeizame onderhandelingen met Stalin over
Russische hulpverlening en o.a. de terugtrekking van Russische
troepen uit Chinees Toerkestan, Mao sterkten in zijn
gereserveerde opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie, die
tijdens de burgeroorlog geen steun had verleend aan de CCP.
De specifieke invloed van Mao in de opbouwfase van de
volksrepubliek in de jaren vijftig komt het duidelijkst tot
uiting in de politiek-ideologische campagnes die ten doel hadden
de Chinese maatschappij en het Chinese denken om te vormen in
Mao's geest. Deze culmineerde in de 'Drie Rode
Banieren'-campagne (Grote Sprong Voorwaarts) in 1958, waarbij
hij, aangemoedigd door de betrekkelijk voorspoedige wijze waarop
eerdere campagnes als bijv. de collectivisering van de landbouw
waren verlopen, poogde China economisch sprongsgewijs vooruit te
brengen. Deze politiek leidde al spoedig tot ernstige
tegenslagen en politiek verzet (blijkend uit bijv. het ontslag
van minister van Defensie Peng Dehuai [P'eng Te-huai] in 1958).
Mao trad af als staatshoofd en werd in die functie in 1959
opgevolgd door Liu Shaoqi (Lioe Sjau-tsj'i), die aan een
politiek van reconstructie en consolidatie begon. In de loop van
1959/1960 kwam het blijkbaar reeds lang broeiende conflict
tussen China en de Sovjet-Unie, dat deels ideologisch van
karakter was, geleidelijk aan in de openbaarheid.
In 1966 startte 'voorzitter' Mao, die in de voorgaande jaren
steeds meer aan invloed in de top van de CCP had verloren, een
nieuwe grote campagne, de Grote Proletarische Culturele
Revolutie, waarbij hij zich verzekerd wist van de steun van het
leger onder leiding van Lin Biao (Lin Piao). Het door deze
laatste samengestelde rode boekje, met citaten uit het werk van
Mao, werd in deze periode het universele symbool van loyaliteit
aan de 'Grote Roerganger'. Deze campagne richtte zich tegen de
leiding van de CCP, die als revisionistisch werd aangeklaagd,
maar kreeg allengs een ongestuurd en chaotisch karakter, waarbij
miljoenen omkwamen. Het 9de partijcongres in 1969 betekende een
zekere terugkeer naar rust en orde, maar al in 1971 werd China
opgeschrikt door de poging van Lin Piao, Mao's offici�le
opvolger sinds 1969, Mao uit te schakelen. De laatste jaren van
het leven van Mao stonden in het teken van scherpe
tegenstellingen tussen zakelijk ingestelde bestuurders als Zhou
Enlai (Tsjow En-lai), die Mao ook tijdens de Culturele Revolutie
steeds was blijven steunen, en degenen die tijdens de Culturele
Revolutie onder Mao's patronage omhoog waren geschoten, zoals
zijn vrouw Jiang Qing en de andere leden van de Bende van Vier.
Na zijn dood werd Mao, meer dan veertig jaar partijleider en
bijna dertig jaar de verpersoonlijking van zijn land, in China
snel van zijn voetstuk gestoten.
Behalve zijn politiek-ideologische geschriften publiceerde Mao
gedichten in oude Chinese stijl.