Rubriek :
Historische figuren
Marcus Cicero
Cicero, Marcus
Tullius (Arpinum 3 jan. 106 v.C. - Caieta 7 dec. 43 v.C.),
Romeins staatsman, advocaat, prozaschrijver en filosoof, wordt
algemeen beschouwd als de grootste Romeinse politieke redenaar.
Hij was geboren uit een familie die tot de ridderstand behoorde,
en ging al vroeg naar Rome, waar hij in 81 voor het eerst als
advocaat optrad in een civiele procedure (Pro Quinctio). Als
afsluiting van zijn studie maakte hij een reis naar Griekenland
en Klein-Azi� (op Rhodos o.a. volgde hij lessen bij de sto�cijn
Posidonius), en keerde in 77 naar Rome terug. In 75 begon zijn
carri�re als homo novus, hij werd quaestor in Sicili�, waar hij
zich door zijn onbaatzuchtig optreden zo populair maakte, dat de
Sicilianen hem in 70 opdroegen hun zaak in het befaamde proces
tegen de uitzuiger Verres te bepleiten. In 69 werd hij aedilis,
in 66 praetor, en in 63 volgde het consulaat. In dat jaar
onderscheidde hij zich door het verijdelen van de samenzwering
van Catilina. Dit leverde hem de titel 'Pater Patriae' op, maar
ook de vijandschap van de grote drie: Pompeius, Caesar, Crassus,
die door tussenkomst van Clodius zijn verbanning bewerkten in
58. Een jaar later wisten vrienden zijn terugroeping door te
zetten. In 51 vervulde hij nog de functie van stadhouder van
Cilici�; bij zijn terugkeer begin 49 was in Rome de eindstrijd
om de macht tussen Caesar en Pompeius in volle gang. Na lange
aarzeling koos Cicero partij voor de laatste, die in 48 te
Pharsalus verslagen werd. Toen trok hij zich uit het openbare
leven terug om zich toe te leggen op het schrijven van
wijsgerige en retorische werken.
Bij de politieke moeilijkheden voegden zich grote huiselijke
zorgen. In 46 liet hij zich van Terentia, met wie hij in 77 was
gehuwd, scheiden; in 45 stierf zijn dochter Tullia, met wie hij
zich steeds zeer verbonden had gevoeld. Na de moord op Caesar in
44 vlamde nog eenmaal zijn politieke belangstelling op: hij
wierp zich op als verdediger van de republiek, die thans door
Marcus Antonius werd bedreigd. Het driemanschap in 43 tussen
Octavianus, Antonius en Lepidus eiste als zoenoffer het hoofd
van de grote redenaar; eind 43 werd hij door soldaten van
Antonius op het strand gedood.
In de Latijnse letterkunde is Cicero vooral als redenaar bekend
geworden: 57 redevoeringen zijn bewaard, ca. 48 zijn verloren
gegaan. Hij placht ze, nadat ze gehouden waren, voor publicatie
te bewerken; sommige zijn echter nooit gehouden, zoals bijv. de
tweede tegen Verres en de tweede Philippische. Opvallend zijn
het meesterlijke gebruik van pathos, geestigheid en sarcasme,
het zuiver klassieke taalgebruik, de brede ontwikkeling en de
vele literaire reminiscenties. Ze vormen bovendien een
belangrijke bron voor de kennis van de Romeinse samenleving.
Enkele van de belangrijkste redevoeringen zijn: die in 70 tegen
Verres (In Verrem), De imperio Cn. Pompei of Pro lege Manilia
(66), waarin hij pleitte voor het geven van buitengewone
volmachten aan Pompeius, de vier Orationes in Catilinam (63), de
Pro Murena (63) in verband met een aanklacht wegens omkoperij
bij de consulverkiezingen, de Pro Milone (52) in verband met de
aanklacht wegens moord op Clodius; voorts de Caesarianae: Pro
Marcello, Pro Ligario, Pro rege Deiotaro (46-45), waarin hij de
gunst van Caesar inriep voor zijn cli�nten, en ten slotte de
zgn. Philippische redevoeringen (44 en 43) tegen Antonius.
Cicero heeft zich ook beziggehouden met de theorie van de
welsprekendheid, o.a. in: De oratore (55) en Brutus en Orator,
beide uit 46. Ze zijn geschreven in de vorm van dialogen, waarin
verschillende, onderling afwijkende standpunten tot uitdrukking
komen. Daarmee introduceerde Cicero naar Grieks voorbeeld (Plato
en Aristoteles) een nieuw genre in de Latijnse letterkunde, dat
bijv. bij Seneca en Tacitus navolging heeft gevonden. Dezelfde
vorm gebruikte hij voor zijn filosofische verhandelingen. De
oratore is een poging een programma van algemene, filosofische
en culturele vorming te verbinden met de scholing in de
technische regels van de retoriek. Uit hoofde van de belangrijke
ethisch-politieke rol die Cicero de redenaar in de samenleving
toedenkt, gaat hij er nl. van uit dat retoriek en filosofie niet
met elkaar in strijd zijn, maar een eenheid (moeten) vormen. In
Brutus geeft hij een historisch overzicht van de ontwikkeling
van het Latijnse proza sedert het begin en hij eindigt met een
beschrijving van zijn eigen ontwikkeling als proza�st. Tevens
wilde hij erin laten zien dat de ontwikkeling van het Latijnse
proza vanaf het begin in het teken van de asianistische
stijlbeweging had gestaan. In de Orator is dezelfde tendentie
aanwezig; hij schetst hier het ideale beeld van de redenaar en
schenkt bijzondere aandacht aan het prozaritme.
De filosofische geschriften, als bron voor de hellenistische
filosofie van onschatbare waarde, vormen - ook kwantitatief -
een belangrijk onderdeel van Cicero's oeuvre. Cicero is geen
zelfstandig filosoof. Door zijn opleiding en voortdurende
zelfstudie was hij echter volkomen thuis in de belangrijkste
filosofische stromingen van zijn tijd: de Stoa, het epicurisme
(zie Epicurus), het scepticisme (zie Sceptici) en de door
denkers als de sto�cijn Posidonius en de platonicus Antiochus
van Ascalon gepropageerde terugkeer naar de grote klassieke
filologen. Met name had Antiochus betoogd dat er tussen de
verschillende richtingen geen inhoudelijke verschillen
bestonden. De sceptische Academie had op de bestaande
verschillen juist de grootst mogelijke nadruk gelegd. Deze
onderling tegenstrijdige tendensen bepalen gezamenlijk Cicero's
presentatie van de Griekse filosofie aan het Romeinse publiek.
Zelf is Cicero m.n. in de ethiek geporteerd voor het sto�sche
standpunt (zie stoa [filosofie]), dat volgens hem rationeel,
maar met betrekking tot ervaringsgegevens niet hard te maken
valt. Daarom is hij bereid in principe ook met minder
verstrekkende opvattingen genoegen te nemen, zij het met het
ideaal steeds voor ogen. Op vergelijkbare wijze geeft hij inzake
het lot van de ziel na de dood de voorkeur aan het platonische
standpunt, maar is hij bereid het wat minder vergaande standpunt
van de Stoa voor lief te nemen. Scherp afwijzend staat hij in
ieder geval altijd tegen de zijns inziens te weinig verheven,
simplistisch-na�eve opvattingen van de epicure�rs.
In de kennistheorie stelt hij zich niet op een sto�sch, maar op
een sceptisch standpunt: zekerheid aangaande de betrouwbaarheid
van een indruk is principieel nooit gegeven. Daaraan verbindt
hij echter de niet direct sceptische conclusie, dat het
dogmatische, onbewijsbare (bijv. sto�sche of platonische) ideaal
mogelijk de waarheid biedt en in ieder geval de voorkeur behoort
te verdienen.
Historisch is het belang van Cicero voor de filosofie vooral
daarin gelegen dat hij - ook al staat hij niet alleen - de
filosofie in de Latijnse wereld heeft ge�ntroduceerd en in het
Latijn een filosofisch vocabulair heeft geschapen.
Zijn eerste filosofische geschriften, uit 54 en 53, zijn van
wijsgerig-politieke aard en beide slechts fragmentarisch
overgeleverd; het zijn De republica, over de beste staatsvorm,
met aan het slot de bekende 'droom van Scipio' (Somnium
Scipionis), waarin hij de beloning schildert voor hen die zich
verdienstelijk hebben gemaakt voor de staat, en De Legibus, over
de wetgeving. De overige filosofische geschriften zijn tussen 48
en zijn dood tot stand gekomen: de Paradoxa stoicorum; de
inleiding op de filosofie de Hortensius (in fragmenten bewaard),
die grote invloed had op Augustinus; de Lucullus en Academica,
over epistemologische problemen; De finibus bonorum et malorum
(= Over het hoogste goed en het grootste kwaad), waarin in boek
1 en 2 de Epicure�rs, in 3 en 4 de Sto�cijnen en in boek 5 de
Peripatetici aan bod komen; de Tusculanae disputationes (=
Gesprekken in Tusculum) in vijf boeken, over de houding
tegenover dood en pijn, over de hartstochten en het geluk; De
natura deorum (over het wezen en de aard der goden), in drie
boeken, waarin religieuze vragen van epicurisch en sto�cijns
standpunt worden behandeld en in boek 3 (slechts gedeeltelijk
bewaard) de kritiek van de sceptische Academie op de beide
andere scholen wordt gegeven.
Voorts dienen genoemd: De divinatione, pro en contra het sto�sch
geloof aan mantiek; De fato (over het determinisme); De officiis
(= Over de plichten), waarbij behalve Panaetius ook de Romeinse
traditie aan het woord komt. Niet in dialoogvorm geschreven
zijn: Cato maior seu de senectute (over de ouderdom) en Laelius
seu de amicitia (over de vriendschap).
Cicero's brieven bestaan uit 861 nummers. Ze zijn niet voor een
breed publiek geschreven en werden pas na zijn dood gepubliceerd
(door Tiro). Ze bestrijken de periode van 68 tot 43 en vormen
een direct getuigenis van deze roerige en belangrijke tijd in de
Romeinse geschiedenis. Men onderscheidt vier verzamelingen: Ad
familiares, zestien boeken met brieven aan vrienden en bekenden,
ook aan zijn vrouw; Ad Atticum, zestien met brieven aan
Pomponius Atticus; Ad Quintum fratrem, drie met brieven aan zijn
broer; Ad M. Brutum, twee met brieven aan Brutus.
Cicero's gedichten zijn grotendeels verloren gegaan; op zijn
naam staan een epische beschrijving van het leven van de
veldheer Marius, van de gebeurtenissen onder zijn consulaat,
over zijn verbanning en over Caesars expeditie naar Brittanni�.
Bewaard is een aantal fragmenten van zijn vertalingen van de
Phaenomena en Prognostica van Aratus, over hemellichamen en
weersverschijnselen.
Vooral in de 19de eeuw is Cicero ijdelheid, onstandvastigheid,
opportunisme en sluwheid verweten; vast staat echter dat zijn
gehele leven in dienst heeft gestaan van de staat. In
conservatieve geest zag hij alleen heil in het behoud van de
oude republiek door 'concordia ordinum' (= samenwerking van de
standen), d.i. een verbond van Senaat en 'equites'. Gezien de
zeer verwarde politieke conjunctuur van zijn dagen kon hij ter
bereiking van dat doel niet altijd rechtlijnig zijn.