Rubriek :
Historische figuren
Marnix Gijsen
Gijsen, Marnix,
pseudoniem van Jan-Albert Goris (baron sedert 1975) (Antwerpen
20 okt. 1899 - Lubbeek 29 sept. 1984), Belgisch Nederlandstalig
schrijver, doctor in de geschiedkundige en zedenkundige
wetenschappen (Leuven 1925), was ambtenaar en verbleef te New
York als Belgisch Commissaris voor de Informatie (1941-1964) en
gevolmachtigd minister (1959-1964). Na de Eerste Wereldoorlog
was hij een van de belangrijkste dichters van de
expressionistische Ruimte-groep, met laconieke gedichten (
'anekdoten'), waaruit een sterk ethisch besef sprak. Sedert het
einde van de jaren twintig was hij zeer actief als publicist,
vooral met opmerkelijke po�ziekronieken en essayistische
reisliteratuur.
Te New York in de Tweede Wereldoorlog bevrijdde hij zich van een
innerlijke crisis: de eenmaal strijdende katholieke schrijver
brak met de geloofs- en morele waarden van zijn jeugd en vond
een rationalistisch-sto�cijnse levenshouding ten opzichte van
een pijnlijk, ongerijmd en toch levenswaard bestaan. Hij legde
zich toe op het schrijven van romans en novellen en veroverde
snel een groot publiek na het succes van zijn eerste roman, Het
boek van Joachim van Babylon (1947), die, op het gegeven van het
bijbels Suzannaverhaal, het symbolisch relaas van een mislukt
huwelijk en de bekentenis van een nieuw verworven levensinzicht
bracht. Jaar na jaar verschenen van hem korte romans en
verhalen, waarvan Goed en kwaad (1951), Klaaglied om Agnes
(1951), De diaspora (1961), Het paard Ugo (1968) en De kroeg van
groot verdriet (1974) de opmerkelijkste zijn. Veel van zijn
boeken zijn afrekeningen met het verleden en confrontaties
tussen de non-conformist en gevoelsmens en de maatschappij in
Europa en de Verenigde Staten, ge�ngageerd en onmachtig, gekruid
met een schampere humor en veelal ironisch aangewende citaten,
geschreven in een heldere, beheerste en intelligente taal. In
1974 werd hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend.