W ORLD E XPLORER     

Siteoverzicht
Email
Homepage
     

Rubriek : Ongewervelde dieren
 

Meikever

De meikever is een typisch insect met een chitinepantser en een lichaam dat verdeeld is in kop, romp en achterlijf. Hij heeft drie paar gelede poten.
Hij behoort tot de bladsprietkevers. In Midden-Europa komen er drie soorten voor (de meikever, de Melolontha hippocastani en de bosmeikever). De meikever wordt ongeveer 2-3 cm lang. Zijn lichaam is omgeven door een chitinepantser. Dit geeft hem steun en beschermt hem tegen uitdroging en beschadigingen. Het lichaam is onderverdeeld in vele leden. Deze zijn onderling verbonden door dunne verbindingsvliesjes. Dit verleent de meikever toch een zekere beweeglijkheid.
Zijn kop en zijn borst zijn glanzend zwart, de dekschilden en de poten zijn middelbruin. Het laatste segment van het achterlijf loopt spits toe. De brede uiteinden van de voelsprieten lijken wel wat op blaadjes. Die van de mannetjes zijn groter dan die van de vrouwtjes. Ze worden vooral gebruikt als reukorganen. Achter de voelsprieten liggen twee halfronde ogen. Deze zijn samengesteld uit een groot aantal facetten (zeshoekige velden) en worden daarom facetogen genoemd. Aan de onderkant van de kop bevindt zich de bek. Deze is omgeven door drie paar mondwerktuigen. Daarboven ligt een klein chitinepantser, de bovenlip.
De eerste werktuigen bestaan uit de krachtige bovenkaken met hun snij- en een maalplaten. Als tweede werktuig beschikken ze over twee onderkaken die aan de voorkant gekarteld zijn, ze zijn tevens voorzien van een kleine voelspriet. Het derde paar werktuigen wordt gevormd door de onderlip en een tweetal voelsprieten. Terwijl de bovenkaken vooral dienen voor het afsnijden van bladeren, zorgen de onderkaken en de onderlip ervoor dat het voedsel in de bek komt. Op de voelsprieten bevinden zich smaakorganen waarmee ze het voedsel proeven.
Van de drie borstringen zijn de tweede en de derde met elkaar versmolten. De eerste borstring vormt het halsschild. Aan de onderkant van iedere borstring zitten paar krachtige poten. Deze bestaan uit meerdere delen (heup, dijbeenring, dijbeen, scheenbeen, voet). De voet bestaat uit vijf leden, de laatste twee leden zijn voorzien van klauwen. Hiermee kan de kever tijdens het klimmen takjes omklemmen. De meikever beweegt zich voort op de scheenbenen, de voeten slepen erachter aan. De scheenbenen kunnen eveneens als graafwerktuig worden gebruikt. Zowel aan de tweede als aan de derde borstring zitten op de rugzijde een paar vleugels. De harde voorvleugels zijn bruin en gewelfd. In rust bedekken ze het tweede, vliezige vleugelpaar. Dit laatste paar is doortrokken met chitineaderen en aanzienlijk groter dan de dekvleugels. Om zich te beschermen worden deze vleugels op bepaalde plaatsen samengevouwen.
Tijdens het vliegen vormen de dekvleugels het draagvlak, de vliezige vleugels worden tijdens het vliegen snel op en neer bewogen.
De ontwikkeling van een meikever duurt drie tot vier jaar. De mannetjes sterven kort na de paring in mei of juni. De vrouwtjes graven zich in de aarde in. Hier leggen ze zo'n 60-80 eitjes in die ze over meerdere hoopjes verdelen. Daaruit komen na 4-6 weken de engerlingen tevoorschijn. Het lichaam van de kleine, wormachtige larven is bedekt met een geringd, chitineachtig pantser. Aan de kop zitten kaken, aan de rompzijden bevinden zich ademgaten. Het voedsel bestaat uit wortels die ze met hun tangen afknagen.
De engerling groeit zeer snel, zijn starre omhulsel groeit niet mee en wordt al spoedig te klein. Binnen de komende drie jaar vervelt hij meerdere keren, tenslotte bereikt de engerling een grootte van 5-6 cm. Als dit het geval is verlaat de engerling zijn verblijfplaats en trekt hij zich in de aarde terug. Op een diepte van ongeveer 1 meter maakt hij voor zich zelf een holletje, de zogenaamde poppenwieg. Dit doet hij door zijn lichaam te krommen en te draaien. Nu vervelt hij voor de laatste keer en de engerling wordt een pop. De pop ligt de komende 1-2 maanden bewegingloos in de poppenwieg. Gedurende deze periode neemt hij geen voedsel tot zich. In deze tijd voltrekt zich de metamorfose van engerling tot kever. Alle onderdelen van het lichaam van de kever zijn in aanleg in het lichaam van de larve aanwezig. Dit geldt ook voor de reservestoffen. Geleidelijk worden de eerste aanzetten van de vleugels en de poten zichtbaar. Na ongeveer twee maanden springt het omhulsel van de pop kapot. De volkomen ontwikkelde kever brengt de winter nog in de poppenwieg door. Op een warme voorjaarsdag komt de kever moeizaam uit de aarde tevoorschijn. Hij ontvouwt voor de eerste keer zijn vleugels en kan aan zijn korte leven in de lucht beginnen. Als kever groeit hij niet meer verder.
Deze gedaanteverwisseling die uit verschillende stadia bestaat (larve, pop) noemt men een volledige metamorfose genoemd.
Meikevers zijn schadelijk voor onze bosbouw en landbouw. In "meikeverjaren" wanneer ze zich massaal vermenigvuldigen, kan het gebeuren, dat in ��n nacht een hele boom kaal gevreten wordt. De larven, die zich met plantenwortels voeden, richten ook grote schade aan. Omdat men in het verleden de meikever op grote schaal heeft bestreden met chemische middelen ziet men de meikever bij ons nog maar zelden.


Klik hier om deze pagina als je startpagina in te stellen !

Google
 
Web www.worldexplorer.be
www.infoblog.be
© 2006 - WorldExplorer

Bezoek ook: www.infoblog.be
Meer weten over gezondheid? --> http://gezondheid.infoblog.be
Meer weten over huisdieren? --> http://huisdieren.infoblog.be