Melkslangen
Leden van de soort Lampropeltis
triangulum staan collectief bekend als
melkslangen. Er bestaat een grote
verscheidenheid aan vormen en er worden door
sommige autoriteiten ten minste 25 ondersoorten
erkend. Hun kenmerkende kleurenpatroon bestaat
uit rode, witte en zwarte ringen. Door het
verschillende aantal van deze reeksen van drie
ringen, of triades, kunnen de ondersoorten uit
elkaar worden gehouden. Vanwege de felle kleuren
specialiseren veel slangenhouders zich in
melkslangen en er worden er zeer veel in
gevangenschap gefokt. De geschiktheid van de
verschillende soorten voor de amateur hangt
voornamelijk af van hun dieet; de broedlingen
van veel kleinere vormen zijn piepklein en
kunnen soms moeilijk meteen met babymuizen
worden gevoerd. Binnen deze soort blijven echter
genoeg mogelijkheden over.
De verzorging van melkslangen is net als voor
andere typische colubriden. Zij hebben
middelgrote hokken of dozen nodig en een
zomertemperatuur van zo'n 25 graden Celsius. Ze
zijn schuw en hebben een verstopdoos of een lade
nodig als ze in een groot hok worden gehouden.
Ze eten muizen, in het geval van broedlingen
pasgeboren muizen. De broedlingen van sommige
soorten kunnen in het begin weigeren knaagdieren
te eten en het kan nodig zijn de geur van een
hagedis op de muis over te brengen. Ook kan de
slang samen met een pasgeboren muis in een
kleine doos worden geplaatst. Dit helpt vaak om
haar met eten te laten beginnen. In extreme
gevallen kan het de eerste paar maaltijden nodig
zijn om kleine stukjes muis in haar bek te
duwen.
Het fokken is gewoonlijk eenvoudig. Melkslangen
worden in hun tweede of derde jaar geslachtsrijp
en worden in de winter afgekoeld voordat de
paring plaatsvindt. De mannetjes en vrouwtjes
worden in het voorjaar bij elkaar gezet en de
paring vindt dan gewoonlijk binnen twee weken
plaats. De eieren worden ongeveer een maand
later gelegd. De omvang van de legsels hangt
voor een deel af van de ondersoort. Als het
vrouwtje in goede conditie is, kan zij na een
volgende paring een tweede legsel produceren. De
drachttijd voor het tweede legsel is gewoonlijk
iets korter dan voor het eerste. De broedtijd
van de eieren is bij 28 graden Celsius
gewoonlijk 60-65 dagen.
|