Rubriek :
Historische figuren
Michel Foucault
Foucault, Michel (Poitiers
15 okt. 1926 - Parijs 25 juni 1984), Frans wijsgeer, studeerde
geschiedenis bij Canguilhem, Hyppolite en Dum�zil en daarnaast
psychologie. Hij begon in 1954 met publiceren over
psychopathologie - zijn these uit 1961 Folie et d�raison:
histoire de la folie (Ned. vert. 1975, 51989) ligt ook op dit
terrein - en ontwikkelde zich in de jaren zestig tot een der
belangrijkste Franse filosofen. Met L�vi-Strauss, Dum�zil,
Barthes, Lacan en Althusser werd hij gerekend tot de stroming
van het structuralisme. Na docentschappen aan verschillende
Franse universiteiten werd hij in 1969 hoogleraar in Parijs en
in 1970 benoemd aan het befaamde Coll�ge de France. Na 1968
bewoog hij zich, hoewel politiek ongebonden, ook op het terrein
van politieke emancipatieacties (gevangeniswezen, psychiatrische
klinieken, onderdrukking, afwijkend seksueel gedrag).
Foucault introduceerde in Frankrijk een soort taalfilosofie
(analyse van het discours, 'arch�ologie du savoir'), die niet
zoals de Engelse analytische filosofie, zinnen, woorden en
redeneringen als een eigen-talig object onderzoekt, maar als een
cultureel en maatschappelijk verschijnsel. Centraal daarin staat
het discours (vertoog, spreek- en schrijftrant): mensen zien
zich in hun doen en laten opvattingen, voorschriften en verboden
opgelegd vanuit de vigerende taal; in het spraakgebruik blijken
regels werkzaam die het menselijk gedrag krachtig sturen zonder
dat enigerlei persoon of klasse 'achter' de taal macht
uitoefent. Het wetenschappelijk discours is sinds de Renaissance
de meest effectieve uiting van macht. In tegenstelling tot de
gewone filosofie analyseert Foucault niet of het discours
waarheid oplevert, maar hoe de verhoudingen tussen
werkelijkheid, waarneming en taal historisch zo verschuiven, dat
de wetenschapsleer van regels verandert (verandering van het
episteme).
V��r in 1966 zijn eerste hoofdwerk, Les mots et les choses; une
arch�ologie des sciences humaines (Ned. vert.: De woorden en de
dingen, 31987), verscheen, toonde Foucault zich ook actief
betrokken bij de Franse literatuurtheorie en -semiotiek (de
kwalificatie structuralisme, aan zijn werk verbonden, vindt voor
een deel hier zijn oorsprong). De ontsubjectivering in de
interpretatie van literatuur laat zich rijmen met de felle
kritiek op antropologie en humanisme in het echte filosofische
werk van Foucault. Zijn denken wijkt sterk af van de stromingen
die de eerste twee decennia na de oorlog in Frankrijk
domineerden: marxisme, fenomenologie/existentiefilosofie en
positivisme. De invloed van enkele denkers en denktrants is
opvallend, m.n. Nietzsche, L�vi-Strauss,
mentaliteitsgeschiedenis en een discontinue opvatting van de
voortgang van de wetenschappen, zoals bij zijn leermeester
Canguilhem. Scherp verzette hij zich tegen de veronderstelde
vanzelfsprekendheid van humanisme en menswetenschappen: de mens
is niet meer dan een 'late wetenschappelijke uitvinding'. Later
zou hij dit weer nuanceren.
Voor de mei-opstand in 1968 interpreteerde Foucault de
geschiedenis van het denken vooral vanuit de
'zigzaggeschiedenis' van wetenschapsleer en kenkritiek. Maar de
politieke gebeurtenissen van dat jaar brachten hem tot een
verschuiving in zijn denken.
Liet de inaugurele rede in 1970 (L'ordre du discours; Ned. vert.:
De orde van het spreken, 1988) al een verandering van toon
horen, vanaf 1972 werkte Foucault aan een nieuwe theoretische
invalshoek en een nieuw rayon in de idee�ngeschiedenis: macht
resp. normalisering; het leidde tot zijn tweede hoofdwerk
Surveiller et punir (1975; Ned. vert. 1989). Macht wordt hierin
niet negatief opgevat als het ontbreken van vrijheid of de
ongelijkheid van maatschappelijke posities met navenante
verdeling van zeggingschap, maar positief: als een produceren
van weten en gedragen, als een denkwijze die de machtigen net
zozeer be�nvloedt als de onmachtigen, geconcretiseerd in een
disciplinering. De draad opnemend van de Histoire de la folie
analyseert Foucault in Surveiller et punir de ongedekte
pretentie van de rechterlijke macht, die namens de samenleving
bepaalt wat crimineel is en hoe afwijkend gedrag bestraft moet
worden. Het moderne gevangeniswezen heeft de strafprocedure nog
verergerd tot een penitentiaire techniek, ondanks de schijnbare
verzachting van het harde systeem. Vanuit hetzelfde perspectief
begon Foucault in 1976 een serie over de ontwikkeling van de
westerse seksualiteit. In het openingsdeel van Histoire de la
sexualit�, la volont� de savoir (1976; Ned. vert. 1984) wordt de
verrassende stelling verdedigd, dat niet stilzwijgen en
verdringing, maar juist een overdadig spreken en schrijven over
seksualiteit, begeerte en verlangen van schuld hebben voorzien.
Hoewel sociale en economische geschiedenis nauwelijks een rol
spelen in Foucaults werk, zocht hij in de jaren zeventig meer
naar de samenhang tussen politieke machten, de techniek van
gedragsredressering en de gebods- en verbodsfunctie van het 'savoir'.
Maar intussen rezen bij de schrijver twijfels over het
machtsbegrip zelf. Al in 1980 laat hij zich positiever uit over
de menselijke subjectiviteit en de vrijheid. De
perspectiefwijziging had ook gevolgen voor de overige vijf delen
van de serie. Uiteindelijk (1984) verschenen deel twee en drie,
diep teruggaand in de westerse geschiedenis. Datzelfde jaar
overleed Foucault aan aids.
Hoewel Foucaults werk bij uitstek historische analyse te zien
geeft, zij het vanuit een meta-filosofisch vertrekpunt, botst
zijn benadering met de onderzoekstijl van de beroepshistorici,
zoals die in Frankrijk vooral door de Annales-school (zie
Annales) werd voorgestaan. Niet de economische conjunctuur of
sociale structuur, maar het evenement, breuken en abrupte
gebeurtenissen geven volgens Foucault geschiedenisinterpretatie
een vorm van redelijkheid.