De
mierenleeuw
Orde
: Neuroptera - familie : Myrmeleontidae -
geslacht : Myremeleon en soort : Verschillende.
Zo'n 2000 mierenleeuw-soorten behoren tot deze
orde, samen met de Dobsonvliegen, gaasvliegen en
slangvliegen.
Met zijn met gif gevulde kaken en een plomp,
borstelig lijf, is de mierenleeuw in zijn
larvestadium een agressief roofdier, met een
vindingrijke manier om zijn prooi in een
hinderlaag te lokken. In contrast daarmee is de
volwassen mierenleeuw een keurige eter die naar
prooi zoekt op de planten waartussen hij leeft.
Gedurende de drie jaar van zijn larvefase is het
enige doel van de mierenleeuw om te eten en te
groeien, zelfs de cocon die hij voor zichzelf
maakt, is ontworpen als valstrik voor
onvoorzichtige prooi. Op een zonnige plaats, uit
de wind en de regen, bakent dit sluwe roofdier
met zijn poten een cirkel af in het zand of de
grond. Hij beweegt zich achteruit en werkt in
een spiraal. Hij blijft graven, gooit het
uitgegraven materiaal eruit met zijn kop, totdat
hij een trechtervormige kuil heeft gemaakt van
ongeveer 7,5 cm breed en 5 cm diep. De larve
blijft op de bodem van de kuil wachten tot zijn
prooi langskomt. Als de herfst nadert, graaft
hij zich dieper in en houdt hij een winterslaap.
Diep ingegraven in zijn kuil steekt niets van de
larve uit, behalve zijn kop en open kaken. Als
een nietsvermoedende mier of spin bij de rand
van de holte komt, maakt deze daarbij zand- of
grondkorrels los en glijdt recht naar beneden in
de kaken van de larve. Als de prooi erin slaagt
zich onderweg vast te houden, smijt de
mierenleeuw met zo'n kracht zand naar hem dat
hij alsnog zijn greep verliest. De larve grijpt
het slachtoffer met zijn onderkaken en spuit uit
zijn bovenkaak gif en verteringssappen. Terwijl
het gif het slachtoffer langzaam verlamt,
gebruikt de mierenleeuwlarve zijn borstelige
poten en onderkant om greep te houden in het
schuivende zand. Dan zuigt hij zijn prooi leeg,
gooit het karkas uit de kuil en maakt zich op
voor het volgende slachtoffer. Mierenleeuwlarven
graven hun trechtervormige kuilen vaak dicht bij
elkaar, en vormen zo grote kolonies. Dit
betekent dat wanneer er voedselschaarste is,
niet alle larven zich kunnen voeden. Ze kunnen
echter wel acht maanden overleven zonder
voedsel.
Als een larve een zekere grootte heeft bereikt,
meestal in de lente van zijn derde jaar, eindigt
zijn larvestadium. Hij stopt met eten en begint
te verpoppen. Als hij helemaal volgroeid is
produceert hij zijden draden vanuit zijn darmen,
die hij gebruikt om een cocon te spinnen. Dit
doet hij in een nest op de grond. Na ongeveer
��n maand is hij klaar om eruit te komen.
Een volwassen mierenleeuw leeft maar een paar
weken. 's Nachts fladdert hij tussen de
struiken, op zoek naar prooi. Overdag brengt hij
rustend op een plant door. Na het paren legt het
vrouwtje haar eitjes in zand of grond en sterft
dan. Een dag na het uitkomen, heeft een
mierenleeuwlarve zijn eerste kuil gegraven.
|