Rubriek : De
mens - algemeen
De Nederlanden in de
zeventiende eeuw
Nadat de opstandige
gewesten in de Noordelijke Nederlanden de landsheer Filips II
van Spanje op plechtige wijze van zijn waardigheid vervallen
hadden verklaard, kwam de staatsmacht aan de Staten-Generaal, de
Provinciale Staten en de stadhouder. De Provinciale Staten
bestonden uit afgevaardigden van de drie standen.
Rooms-katholieke geestelijken waren er evenwel niet meer en van
de twee overgebleven standen waren de edelen maar zeer gering in
aantal. De afgevaardigden van de Provinciale Staten bestonden
dus in hoofdzaak uit burgemeesters en pensionarissen. Een
pensionaris was vergelijkbaar met een huidige
gemeentesecretaris.
Uit
die Provinciale Staten werden afgevaardigden naar de
Staten-Generaal gestuurd. De Staten-Generaal kwam sedert 1593
dagelijks in vergadering bijeen in Den Haag. De leden ervan
hielden zich bezig met oorlog en vrede, de verdediging,
buitenlandse zaken en financi�n. Tegenover het buitenland traden
de Zeven Gewesten dus als een eenheid op. De gewesten regelden
verder hun zaken zelf. Deze gewesten waren Holland, Zeeland,
Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen. Drente
was te arm om mee te tellen. Holland, dat alleen al meer dan de
helft van de geldmiddelen voor zijn rekening nam, had het meeste
te vertellen. De stadhouders werden beschouwd als dienaren van
de Staten. Zij hadden nog wel enkele vorstelijke rechten, maar
hun macht was gering. Als stadhouder waren ze opperbevelhebber
van leger en vloot. Ze hadden het recht van gratie en konden
enige invloed uitoefenen op de benoeming van ambtenaren. Tussen
de Staten en de stadhouder kwam het verscheidene keren tot een
botsing. Een landsadvocaat van Holland, Johan van Oldenbarnevelt,
had zich twee keer bemoeid met zaken die de stadhouder als
opperbevelhebber ook tot zijn bevoegdheden rekende. Dat maakte
de verstandhouding tussen Van Oldenbarnevelt en prins Maurits
(1585-1625) er niet beter op. Tijdens het Twaalfjarig Bestand
(1609-1621) kwam het tot een regelrecht conflict. Van
Oldenbarnevelt en nog enkele anderen werden gevangen genomen en
door een zeer partijdige rechtbank veroordeeld. De oude
staatsman werd onthoofd, in weerwil van zijn vele grote
verdiensten voor het land. De protestantse godsdienst, die
aanleiding tot de politieke strijd had gegeven, werd in een
strengere richting vastgelegd.
De hervatting van de Tachtigjarige Oorlog in 1621 leverde
aanvankelijk geen resultaten op. Pas nadat Frederik Hendrik
(1625-1647) zijn halfbroer Maurits was opgevolgd, werden er weer
wat vorderingen gemaakt. Niet voor niets kreeg prins Frederik
Hendrik de bijnaam van de 'Stedendwinger'. Dankzij zijn
militaire successen kon hij zich als een vorst gaan gedragen.
Hij was het die in feite het land regeerde. Zijn kinderen sloten
vorstelijke huwelijken. De Republiek ging in West-Europa de rol
van grote mogendheid spelen. De erkenning van de
onafhankelijkheid door Spanje in 1648 was de bevestiging van een
reeds lang bestaand feit.
De macht van de Republiek berustte in hoofdzaak op haar
economische bloei. De Hollanders waren de vrachtvaarders van
Europa. Vanuit het Middellandse zeegebied werden goederen als
wijn, zout, zuidvruchten, lederwaren, kostbare stoffen en
reukwaren aangevoerd en in Holland opgeslagen. Vanuit het
Oostzeegebied werden graan, hout, teerproducten, pelzen, vis en
ruw ijzer verscheept. Amsterdam was het middelpunt waar de
goederen verhandeld werden. De handel op de Oostzee was zo
belangrijk, dat men deze de moedercommercie noemde. Vele
grondstoffen werden in de Republiek tot halffabrikaten en
eindproducten verwerkt. Dit gaf aan vele handen werk. De
reusachtige handelsvloot gaf door de bouw en het onderhoud van
de schepen eveneens enorm veel te doen. Niet alleen de
scheepswerven, maar ook de houtzagerijen, de tuig- en
zeilmakerijen, de touwslagerijen en de smederijen waren
evenzovele bronnen van welvaart.
Die grote welvaart van de Republiek wekte de jaloezie op van
andere landen, in het bijzonder van Engeland. Onder Cromwell
werd de Scheepvaartweg of Acte van Navigatie uitgevaardigd, die
de Engelse scheepvaart sterk bevoordeelde ten nadele van die van
de Republiek. De gespannen verhouding op economisch gebied
leidde tot drie oorlogen met Engeland. Die oorlogen waren van
1652 tot 1654, van 1665 tot 1667 en van 1672 tot 1674. Geen van
die Engelse oorlogen leidde tot een verzachting van de Acte van
Navigatie. Ook tijdens het bewind van de stadhouder-koning
Willem III (1688-1702) was daar nauwelijks sprake van.
Ook met Lodewijk de Veertiende van Frankrijk kwam de Republiek
ernstig in conflict. Aanvankelijk gingen Fransen en Hollanders
samen in tegen de macht van de Habsburgers. Maar toen de
Zonnekoning in 1665 aanspraak maakte op de Zuidelijke
Nederlanden, kwamen zowel Engeland als de Republiek daartegen in
het geweer. Bij de Vrede van Aken in 1668 mocht de Franse koning
de reeds veroverde steden behouden, maar van een verdere
verovering van de Zuidelijke Nederlanden moest hij afzien.
(foto : de Amsterdamse Beurs)